ECLI:NL:GHARL:2020:7211

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 september 2020
Publicatiedatum
15 september 2020
Zaaknummer
200.262.908
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging omgang en beëindiging gezamenlijk gezag ouders in het belang van de kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de omgangsregeling en het gezag over de kinderen van de vader en moeder. De vader, vertegenwoordigd door mr. R. Kaya, en de moeder, vertegenwoordigd door mr. B.A.M. Oude Breuil, zijn betrokken in een conflict over de zorg voor hun kinderen na hun scheiding in 2016. Het hof heeft eerder op 16 januari 2020 een tussenbeschikking gegeven waarin de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder werd bepaald, en heeft de raad verzocht om onderzoek te doen naar het gezag en de zorgregeling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 augustus 2020 heeft de advocaat van de vader het verzoek om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader te bepalen ingetrokken. Het hof heeft de vader daarom niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek in het principaal hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders, en dat de vader onvoldoende verantwoordelijkheid neemt voor de zorg en het welzijn van de kinderen. De moeder is belast met het gezag over de kinderen, terwijl de vader omgang met de kinderen wordt ontzegd vanwege zijn ontoelaatbaar seksueel overschrijdend gedrag en de negatieve invloed die hij op de kinderen heeft.

De beslissing van het hof is genomen in het belang van de kinderen, waarbij de mogelijkheid voor toekomstig contact tussen de kinderen en de vader open blijft, mits de vader zijn gedrag en emoties ten opzichte van de moeder onder controle krijgt. Het hof heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.262.908
(zaaknummer rechtbank Overijssel 228364)
beschikking van 15 september 2020
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R. Kaya te Enschede,
en
[verweerster],
wonende te [A] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.A.M. Oude Breuil te Enschede.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Hengelo (O.),
verder te noemen: de GI.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 16 januari 2020 verwijst het hof naar zijn (tussen)beschikking van die datum.
1.2
In de (tussen)beschikking van 16 januari 2020 heeft dit hof, voor zover hier van belang, de bestreden beschikking vernietigd, voor zover dit de bepaling van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de vader betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende - uitvoerbaar bij voorraad - de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] met ingang van 1 oktober 2019 bij de moeder bepaald en alvorens verder te beslissen de raad verzocht onderzoek te doen instellen ten aanzien van het gezag en de zorgregeling.
1.3
Het verdere verloop blijkt uit:
- de brief van de raad van 19 juni 2020 met als bijlage het rapport van 18 juni 2020.
1.4
Op 14 augustus 2020 is de mondelinge behandeling voortgezet. Aanwezig waren:
- de advocaat van de vader;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- [B] namens de GI;
- [C] namens de raad.
De vader was niet aanwezig.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij wat is overwogen en beslist in de (tussen)beschikking van 16 januari 2020, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
Op de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de vader het verzoek in het principaal hoger beroep om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] bij de vader te bepalen ingetrokken. Het hof zal de vader daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek in het principaal hoger beroep.
gezag
2.3
In artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag kan beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.4
Het hof is net als de raad van oordeel dat de moeder alleen belast moet worden met het gezag over de kinderen. De kinderen zaten na de scheiding in 2016 ondanks de ingezette hulpverlening van onder meer Begeleiding Omgangsregeling (BOR), Parallel Ouderschap en begeleiding door de jeugdbeschermer klem tussen de ouders. Blijkens het raadsrapport is na de relatiebreuk van de ouders geen nieuw evenwicht ontstaan. De vader blijft negatief over de moeder spreken en deelt volwassenenproblematiek, met name met [de minderjarige1] . De vader lijkt de grenzen van de kinderen, onder meer op seksueel gebied, onvoldoende te respecteren en erkent de problemen die [de minderjarige1] hiermee heeft ondervonden niet. De kinderen kunnen daardoor niet vrijelijk omgang met beide ouders hebben. Een ondertoezichtstelling heeft hierin geen verandering weten te brengen. Noodzakelijke hulpverlening voor [de minderjarige1] is onnodig laat gestart omdat de vader de daarvoor benodigde formulieren niet ondertekende. De vader zegt dat hij die formulieren niet heeft ontvangen. De vader is zelf niet in actie gekomen om een en ander voor [de minderjarige1] te regelen. Nadat hierover telefonisch contact met de vader was gezocht heeft de vader boos de verbinding verbroken. Nu de vader zijn verantwoordelijkheid onvoldoende neemt op het moment dat er belangrijke beslissingen over de kinderen genomen moeten worden, de kinderen al bijna een jaar geen contact meer hebben met de vader en de vader geen zicht meer heeft op wat de kinderen nodig hebben, zouden de kinderen klem of verloren raken wanneer de vader belast zou blijven met het gezag. Het hof zal daarom dit verzoek in het incidenteel hoger beroep van de moeder toewijzen.
omgang
2.5
In artikel 1:377e BW staat dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling kan wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
2.6
Uit de informatie van de raad is naar voren gekomen dat de vader ontoelaatbaar seksueel overschrijdend gedrag richting [de minderjarige1] heeft getoond in de tijd dat zij bij hem woonde. De vader ziet in het incident waarop de raad doelt geen seksueel overschrijdend gedrag en volhardt in zijn visie daarover. De kinderen hebben laten weten dat zij de vader momenteel niet willen zien. De vader is hiervan op de hoogte. Hoewel de vader vindt dat de GI zich meer had moeten inspannen om contact tussen hem en de kinderen tot stand te brengen, is hij een tegenstander van het afdwingen van dat contact. Het hof rest in de gegeven omstandigheden niets anders dan de vader het recht op omgang met de kinderen te ontzeggen.
2.7
Het hof voegt aan dit laatste toe dat de kinderen de mogelijkheid open houden om in de toekomst weer contact met de vader op te nemen. Volgens de GI hebben de kinderen de deur naar de vader op een kier staan. De hoop is dat de kinderen zonder de druk van een omgangsregeling de ruimte zullen voelen om in hun eigen tempo en op hun moment tot contactherstel met de vader komen. De vader doet er goed aan de tussenliggende periode te gebruiken om zijn eigen woede en frustraties richting de moeder kwijt te raken, zodat hij de kinderen daarmee niet meer zal belasten.
2.8
De grieven in het incidenteel hoger beroep slagen. Aan een beoordeling van het subsidiaire verzoek van de moeder tot begeleide omgang tussen de vader en de kinderen komt het hof niet toe.

3.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek in het principaal hoger beroep;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 20 maart 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer en schriftelijk vastgelegd op 28 maart 2019;
belast de moeder alleen met het gezag over de kinderen;
ontzegt de vader omgang met de kinderen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, voorzitter, M.H.F. van Vugt en R.A. Eskes, leden, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. R. Feunekes, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op 15 september 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.