In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een ontnemingsvordering als gevolg van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal door twee of meer verenigde personen. De verdachte, geboren in 1979, had zich toegang verschaft tot de plaats van het misdrijf door middel van verbreking. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die de betalingsverplichting op nihil had gesteld vanwege de schuldenlast van de veroordeelde.
Tijdens de zitting op 3 september 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die het wederrechtelijk verkregen voordeel schatte op € 9.638,16. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde financieel voordeel heeft genoten uit zijn strafbare feiten, en heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen. Het hof heeft de verplichting opgelegd aan de veroordeelde om dit bedrag aan de Staat te betalen. De beslissing is gebaseerd op de draagkracht van de veroordeelde, die in staat is om betaald werk te verrichten en geen concrete onderbouwing heeft gegeven van zijn financiële situatie.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel is vastgesteld op € 9.637,18. Tevens is de duur van de gijzeling bepaald op maximaal 83 dagen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de voorzitter en twee raadsheren aanwezig waren.