In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de waardevaststelling van een onroerende zaak onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, eigenaar van een geschakelde woning met garage, had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar vastgestelde WOZ-waarde van € 381.000 per waardepeildatum 1 januari 2017. De rechtbank Gelderland had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging. De heffingsambtenaar handhaafde de vastgestelde waarde en voerde aan dat deze niet te hoog was vastgesteld in vergelijking met de waarde in het economische verkeer. Tijdens de zitting op 6 augustus 2020 werd de zaak digitaal behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar aanwezig waren. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de waarde niet te hoog was vastgesteld, en dat de belanghebbende geen feiten had aangedragen die de koopsom van € 375.000 niet als waarde in het economische verkeer konden weergeven. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen.