ECLI:NL:GHARL:2020:7571

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 september 2020
Publicatiedatum
22 september 2020
Zaaknummer
200.280.170/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van uitvoerbaar bij voorraad verklaring afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing van financiële noodtoestand

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van een uitvoerbaar bij voorraad verklaring. De man, verzoeker in deze procedure, had eerder in eerste aanleg een beschikking gekregen van de rechtbank Midden-Nederland, waarin hem werd opgedragen een bedrag van € 39.115,- te betalen aan de vrouw, verweerster, ter voldoening van een bruidsgave. Deze beschikking was uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De man verzocht het hof om de werking van deze beschikking te schorsen, omdat hij zich in een financiële noodsituatie bevond, mede door de coronacrisis. Hij stelde dat hij het risico liep op faillissement als de vrouw overging tot executie van de uitspraak.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep en het verzoek tot schorsing beoordeeld. De man had echter nagelaten om voldoende financiële gegevens over te leggen, zoals een kasstroomoverzicht, om zijn stelling van financiële nood te onderbouwen. Het hof oordeelde dat de man onvoldoende had aangetoond dat er sprake was van een noodsituatie die rechtvaardigde dat de uitvoerbaarheid bij voorraad werd geschorst. De vrouw had gemotiveerd verweer gevoerd tegen het verzoek van de man en had aangeboden om betaling in termijnen te accepteren. Het hof concludeerde dat het verzoek van de man tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring moest worden afgewezen, omdat de man niet had voldaan aan de eisen voor een dergelijke schorsing.

De beslissing van het hof werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.280.170/02
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 482900)
beschikking van 22 september 2020 op het verzoek tot schorsing
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. D. Rezaie te Amsterdam,
en
[verweerster],
wonende op een geheim adres,
verweerster,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C.A.T. Philipsen te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 2 april 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Bij deze beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, beslist dat dat de man aan de vrouw een bedrag van € 39.115,- dient te voldoen ter voldoening van de bruidsgave van 3.500.000 Afghani, en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing met producties, ingekomen op 1 juli 2020;
- een journaalbericht van mr. Rezaie van 16 juli 2020 met producties;
- het verweerschrift in het incident;
- een journaalbericht van mr. Rezaie van 4 september 2020 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 7 september 2020 plaatsgevonden. De man is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de vrouw is haar advocaat verschenen.

3.De motivering van de beslissing

3.1
Aan de orde is het verzoek van de man schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking, voor zover het de onder 1 genoemde beslissing betreft. De vrouw voert hiertegen gemotiveerd verweer.
3.2
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
3.3
Het hof stelt het volgende voorop onder verwijzing naar HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf in een incident of in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
3.4
Het hof stelt vast dat de rechtbank de beslissing houdende uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet van een motivering heeft voorzien. Dit betekent dat het hof kan beslissen met inachtneming van de hiervoor onder a en b vermelde eisen. De man heeft echter aan zijn verzoek (mede) ten grondslag gelegd dat sprake is van een (financiële) noodsituatie die niet in aanmerking genomen kon worden ten tijde van de bestreden beschikking, zo begrijpt het hof de stelling van de man, zodat het hof zijn stellingen (mede) aan de hiervoor onder c vermelde eisen zal beoordelen.
3.5
Vooropgesteld wordt dat de beslissing waartegen de man ageert in dit incident, een beslissing tot het betalen van een geldsom aan de vrouw betreft, en dat hiermee het belang van de vrouw bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in beginsel is gegeven.
De man heeft gesteld dat bij uitvoering van de bestreden beschikking voor hem een financiële noodsituatie ontstaat doordat hij het – mede door de coronacrisis die ten tijde van de bestreden beschikking pas kort gaande was – financieel zwaar heeft en dat hij ongeveer het minimumloon verdient met zijn onderneming. Hij is bang voor een faillissement als de vrouw overgaat tot executie. De man heeft – tegenover de gemotiveerde betwisting van zijn stellingen door de vrouw en de ter zitting uitgesproken bereidheid van de vrouw om betaling in termijnen te accepteren – echter onvoldoende onderbouwd of toegelicht waaruit zijn financiële noodsituatie bestaat. Zo heeft de man in deze schorsingsprocedure geen recente financiële stukken van zijn onderneming overgelegd noch een kasstroomoverzicht. Het hof is daardoor niet in staat om te beoordelen of sprake is van een financiële noodsituatie. De stelling van de man dat de rechtbank in eerste aanleg geen partneralimentatie heeft opgelegd wegens het ontbreken van draagkracht aan de zijde van de man, maakt niet dat hiermee een financiële noodsituatie is gegeven, alleen al omdat ook de rechtbank heeft geoordeeld dat te weinig informatie over de onderneming beschikbaar was om met de desbetreffende gegevens te rekenen. Het verzoek van de man tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring dient gelet op dit alles te worden afgewezen.

4.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de man af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, R. Prakke-Nieuwenhuizen en R.A. Eskes, bijgestaan door mr. M. Ligtenberg-Vastenholt als griffier, en is op 22 september 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.