Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van een uitvoerbaar bij voorraad verklaring. De man, verzoeker in deze procedure, had eerder in eerste aanleg een beschikking gekregen van de rechtbank Midden-Nederland, waarin hem werd opgedragen een bedrag van € 39.115,- te betalen aan de vrouw, verweerster, ter voldoening van een bruidsgave. Deze beschikking was uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De man verzocht het hof om de werking van deze beschikking te schorsen, omdat hij zich in een financiële noodsituatie bevond, mede door de coronacrisis. Hij stelde dat hij het risico liep op faillissement als de vrouw overging tot executie van de uitspraak.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep en het verzoek tot schorsing beoordeeld. De man had echter nagelaten om voldoende financiële gegevens over te leggen, zoals een kasstroomoverzicht, om zijn stelling van financiële nood te onderbouwen. Het hof oordeelde dat de man onvoldoende had aangetoond dat er sprake was van een noodsituatie die rechtvaardigde dat de uitvoerbaarheid bij voorraad werd geschorst. De vrouw had gemotiveerd verweer gevoerd tegen het verzoek van de man en had aangeboden om betaling in termijnen te accepteren. Het hof concludeerde dat het verzoek van de man tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring moest worden afgewezen, omdat de man niet had voldaan aan de eisen voor een dergelijke schorsing.
De beslissing van het hof werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.