ECLI:NL:GHARL:2020:7660

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 september 2020
Publicatiedatum
24 september 2020
Zaaknummer
TBS P20/0104
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 september 2020 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde, geboren in 1981 en verblijvende in het Forensisch Psychiatrisch Centrum Dr. S. van Mesdag te Groningen. De terbeschikkingstelling was eerder opgelegd ter zake van misdrijven die niet gericht zijn tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, waardoor de wettelijke maximale duur van de maatregel vier jaar bedraagt. De terbeschikkingstelling zou over maximaal één jaar en vier maanden aflopen. De kliniek werkt aan een overplaatsing naar een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA), maar er is nog geen concreet plan voor de overgang naar een reguliere GGZ-instelling. Het hof heeft besloten de maatregel met één jaar te verlengen om de voortgang van de behandeling en de overgang naar een vervolgvoorziening te kunnen toetsen. De terbeschikkinggestelde en zijn raadsvrouw hebben gepleit voor een kortere verlenging, maar het hof oordeelt dat de algemene veiligheid van personen en goederen een verlenging van de maatregel vereist. De terbeschikkinggestelde heeft niet volledig meegewerkt aan onderzoeken en er zijn aanwijzingen voor een autismespectrumstoornis en psychotische symptomen. Het hof concludeert dat het recidivegevaar aanwezig blijft zonder verdere behandeling en begeleiding. De beslissing van de rechtbank Amsterdam van 27 februari 2020 is vernietigd en de terbeschikkingstelling is met één jaar verlengd.

Uitspraak

TBS P20/0104
Beslissing d.d. 8 september 2020
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
verblijvende in Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) Dr. S. van Mesdag te Groningen.
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 27 februari 2020, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
  • de pro justitia rapportage van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), locatie Pieter Baan Centrum (PBC), van 4 december 2015;
  • het arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 19 oktober 2016 in de strafzaak met parketnummer 20-002966-14;
  • het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2017 in de strafzaak tegen de terbeschikkinggestelde met parketnummer 23-004450-14;
  • het arrest van de Hoge Raad van 6 februari 2018 in de strafzaak tegen de terbeschikkinggestelde met parketnummer 23-004450-14;
  • het verlengingsadvies van de FPC Dr. S. van Mesdag van 4 december 2019;
  • de vordering van de officier van justitie van 3 januari 2020, strekkende tot verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaren;
  • het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
  • de beslissing waarvan beroep;
  • de akte van hoger beroep van de terbeschikkinggestelde van 5 maart 2020;
  • het advies van het Adviescollege Verloftoetsing TBS (AVT) van 1 mei 2020, strekkende tot het verlenen van een machtiging voor onbegeleid verlof met betrekking tot de terbeschikkinggestelde;
  • de machtiging van de Minister van Rechtsbescherming van 5 mei 2020 voor het verlenen van onbegeleid verlof met betrekking tot de terbeschikkinggestelde;
  • de aanvullende informatie van FPC dr. S. van Mesdagkliniek van 16 juli 2020, met als bijlage de wettelijke aantekeningen van 15 oktober 2019 tot en met 21 januari 2020;
  • de wettelijke aantekeningen van 14 april 2020 tot en met 14 juli 2020;
  • het uittreksel justitiële documentatieregister betreffende de terbeschikkinggestelde van 25 augustus 2020.
Het hof heeft ter zitting van 25 augustus 2020 gehoord de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. K.K. Hansen Löve, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht, en de advocaat generaal mr. W.C.J. Stienen.

Overwegingen:

Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en zijn raadsvrouw
De terbeschikkinggestelde wil het liefst dat de terbeschikkingstelling helemaal niet wordt verlengd. Anders wil hij dat de verlenging van de maatregel wordt beperkt tot één jaar. Volgens hem voegt een verlenging met een termijn van twee jaar niets toe aan zijn behandeling. Hij ontkent dat hij contact zal opnemen met de slachtoffers van de indexdelicten. Er zijn ook geen concrete aanwijzingen dat hij contact zal opnemen met die slachtoffers. Hij zit nu al zolang vast dat hij ervan is doordrongen dat hij dat niet meer moet doen. De terbeschikkinggestelde betwist dat er bij hem sprake is van stoornissen. Volgens hem heeft iedereen wel kenmerken van een autismespectrumstoornis. Ten tijde van de indexdelicten was hij niet psychotisch De weigering van de terbeschikkinggestelde om de aan hem voorgeschreven antipsychotische medicatie vrijwillig in te nemen is geen overtuigend argument voor de inschatting van het kliniek dat het recidiverisico hoog is. Een verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaren is niet noodzakelijk. Het heeft er alle schijn van dat de behandeling van de terbeschikkinggestelde na het einde van de maatregel zal worden voortgezet in het kader van een zorgmachtiging. Er moet een duidelijker plan voor het vervolgtraject komen. Bij een verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van één jaar kan de rechtbank een vinger aan de pols houden bij de volgende verlengingsprocedure en - indien er dan wel een goed plan voor het vervolgtraject ligt - de terbeschikkingstelling beëindigen. De raadsvrouw heeft bepleit de verlengingsbeslissing van de rechtbank te vernietigen en de verlengingsduur van de terbeschikkingstelling te beperken tot één jaar.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De kliniek acht het noodzakelijk dat de behandeling van de terbeschikkingestelde wordt voortgezet wanneer de terbeschikkingstelling expireert na de geadviseerde verlenging met een termijn van twee jaren. Uit de aanvullende informatie van de kliniek en de laatste wettelijke aantekeningen komt naar voren dat er nu met name wordt geïnvesteerd in de opbouw van het verlof. Het is onduidelijk welke vervolgstappen er zullen worden gezet voor de expiratie van de maatregel en onder welke condities de behandeling van de terbeschikkinggestelde daarna zal worden voortgezet. De advocaat-generaal verwacht niet dat de terbeschikkingstelling al zou kunnen eindigen na een verlenging met een termijn van één jaar. Hij vindt dat de verlengingsduur van de maatregel toch dient te worden beperkt tot één jaar, zodat bij een volgende verlengingsprocedure kan worden bezien onder welke condities de behandeling van de terbeschikkinggestelde kan worden voortgezet wanneer de terbeschikkingstelling - uitgaande van de huidige expiratiedatum - over anderhalf jaar afloopt. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de verlengingsbeslissing van de rechtbank en tot verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van één jaar.
Het oordeel van het hof
Vernietiging
Het hof zal de beslissing van de rechtbank vernietigen omdat het komt tot een andere beslissing over de duur van de verlenging.
Indexdelict(en)
Het gerechtshof 's‑Hertogenbosch heeft bij arrest van het van 19 oktober 2016 in de strafzaak met parketnummer 20-002966-14 aan de terbeschikkinggestelde de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd ter zake van belaging. Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 25 januari 2017 in de strafzaak met parketnummer 23-004450-14 aan de terbeschikkinggestelde dezelfde maatregel opgelegd voor belaging, meermalen gepleegd. Tegen beide uitspraken heeft de terbeschikkinggestelde cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad heeft hem op 6 februari 2018 niet-ontvankelijk verklaard in zijn cassatieberoep tegen het arrest van het gerechtshof Amsterdam, waardoor zijn veroordeling in de strafzaak met parketnummer 23-004450-14 op die datum onherroepelijk is geworden. Blijkens het uittreksel justitiële documentatie betreffende de terbeschikkinggestelde is zijn veroordeling bij eerdergenoemd arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch eveneens onherroepelijk geworden op 6 februari 2018. Ter zitting heeft de raadsvrouw medegedeeld dat de Hoge Raad de terbeschikkinggestelde op die datum ook niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn cassatieberoep tegen dit arrest van het gerechtshof 's‑Hertogenbosch. Uit het dossier blijkt, in verband met artikel 6:2:17, derde lid, Wetboek van Strafvordering, niet in welke volgorde de Hoge Raad op 6 februari 2018 zijn arresten in beide zaken heeft uitgesproken. Het hof gaat er, evenals de raadsvrouw en de advocaat-generaal, echter vanuit dat dat de door het gerechtshof 's-Hertogenbosch opgelegde maatregel wordt geabsorbeerd door de maatregel die later is opgelegd bij het arrest van het gerechtshof Amsterdam.
Gemaximeerde terbeschikkingstelling
Het gerechtshof Amsterdam heeft, overigens net als het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch in de andere zaak, bij oplegging van de maatregel overwogen dat de bewezenverklaarde feiten geen misdrijf betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de maatregel wettelijk beperkt is tot een periode van maximaal vier jaar.
Stoornis en recidivegevaar
De terbeschikkinggestelde heeft niet volledig meegewerkt aan de onderzoeken van het Pieter Baan Centrum (PBC) in 2013 en 2015. In vergelijking met het eerste onderzoek was zijn toestandsbeeld ten tijde van het tweede onderzoek verslechterd. Gezien de combinatie
van het alles doordringende karakter van de tekortkomingen in het denken, de gebrekkige sociale afstemming en betrokkenes ontwikkelingsgeschiedenis, kan in de ogen van de onderzoekers van het PBC het bestaan van een autistische stoornis worden vastgesteld. De sterke preoccupatie met een aantal onderwerpen, waarbij zijn obsessieve zoektocht naar een relatie met een vrouw op de voorgrond staat, neemt waanachtige vormen aan, is niet te corrigeren en staat buiten de realiteit. Dit is - in combinatie met de afwezigheid van beperkingen in de taalontwikkeling en een normaal geschatte intelligentie (of in elk geval geen significante beperkingen hierin) - kenmerkend voor het syndroom van Asperger, een stoornis in het autismespectrum. De verslechtering van het toestandsbeeld van de terbeschikkinggestelde - met een toename van problemen in het denken - zijn suspect voor de ontwikkeling van een bijkomende stoornis in de zin van een schizofrene stoornis of hersenorganische problematiek. De onderzoekers van het PBC concluderen dat deze bijkomende problematiek rond 2010 is ontstaan en een progressief beloop kent.
Uit het verlengingsadvies van de kliniek komen sterke aanwijzingen naar voren dat er bij de terbeschikkinggestelde sprake is van een autismespectrumstoornis. Daarnaast is er bij hem sprake van psychotische symptomen. Hij heeft ten tijde van zijn detentie en tijdens zijn verblijf in de huidige kliniek verschillende keren een katatoon toestandsbeeld laten zien. De kliniek classificeert de stoornissen van de terbeschikkinggestelde als een autismespectrumstoornis en schizofrenie met katatonie, meerdere episoden, momenteel gedeeltelijk in remissie. Gezien het gebrek aan medewerking van de terbeschikkinggestelde aan testdiagnostiek heeft de kliniek niet meer duidelijkheid verkregen over de mogelijkheid van een hersenorganische oorzaak van zijn problematiek.
De terbeschikkinggestelde houdt zich aan regels en afspraken en gaat goed om met zijn vrijheden binnen de kliniek. Hij functioneert goed bij het toezicht en de ondersteuning van de kliniek. Het recidiverisico in geval van beëindiging van het toezicht of de maatregel wordt ingeschat als hoog.
Het hof stelt op grond van het bovenstaande vast dat er bij de terbeschikkinggestelde sprake is van een autismespectrumstoornis en mogelijk één of meer andere stoornissen. Voorts is het hof van oordeel dat het recidivegevaar zonder verdere behandeling en begeleiding van de terbeschikkinggestelde nog altijd aanwezig is.
Verlenging
Naar het oordeel van het hof vereist de algemene veiligheid van personen en goederen de verlenging van de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
De maatregel is ingegaan op 6 februari 2018 en loopt thans meer dan twee jaren. In dit geval is de totale duur van de maatregel wettelijk beperkt tot een periode van maximaal vier jaar. De maatregel kan derhalve nog éénmaal worden verlengd met een termijn van twee jaren dan wel tweemaal met één termijn van één jaar.
Het hof heeft als uitgangspunt dat, wanneer aannemelijk is geworden dat de behandeling van de terbeschikkinggestelde meer tijd in beslag zal nemen dan de tijd die resteert bij een verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar, de terbeschikkingstelling verlengd dient te worden met een termijn van twee jaren. Het hof ziet in dit geval aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken.
Blijkens de aanvullende informatie van de kliniek is het streven om de terbeschikkinggestelde begin 2021 over te plaatsen naar de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) in Zuidlaren. Om deze overplaatsing mogelijk te maken, gaat hij starten met onbegeleide verloven. Binnen de behandeling wordt ondertussen gewerkt aan vergroten van het probleembesef, de overeenstemming over de noodzaak van behandeling en de acceptatie van begeleiding, opdat de terbeschikkinggestelde bereid zal zijn om samen te blijven werken met de hulpverlening wanneer de maatregel van terbeschikkingstelling begin 2022 afloopt. Gezien de aard en ernst van de pathologie van de terbeschikkinggestelde verwacht de kliniek dat de noodzaak tot behandeling en begeleiding ook dan nog aanwezig zal zijn. De kliniek is voornemens in de loop van 2021 te behoordelen of het noodzakelijk is om voor de expiratie van de terbeschikkingstelling een zorgmachtiging aan te vragen. Gezien het sterk tekortschietende ziektebesef van de terbeschikkinggestelde ligt dit wel in de lijn der verwachting.
Het hof constateert dat de terbeschikkingstelling - uitgaande van de expiratiedatum - over maximaal één jaar en vier maanden zal aflopen. Weliswaar werkt de kliniek toe naar een overplaatsing van de terbeschikkinggestelde naar een FPA in het kader van de terbeschikkingstelling en verwacht zij dat zijn behandeling en begeleiding na afloop van die maatregel moet worden voortgezet in het kader van een zorgmachtiging, maar er is nog geen sprake van een concreet plan om de eventuele overgang naar een reguliere GGZ-instelling te realiseren binnen de beperkte tijd die nu nog resteert. Het hof ziet daarin aanleiding om de maatregel te verlengen met één jaar teneinde op kortere termijn te kunnen toetsen of de overgang naar een vervolgvoorziening, al dan niet in het kader van een zorgmachtiging, dan al aan de orde is. Daarbij wordt opgemerkt dat aan deze verlenging met één jaar niet de verwachting mag worden ontleend dat na verloop van dat jaar de maatregel (voorwaardelijk) zal worden beëindigd.

Beslissing

Het hof:
Vernietigtde beslissing van de rechtbank Amsterdam van 27 februari 2020 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde
[terbeschikkinggestelde].
Verlengtde terbeschikkingstelling met een termijn van
één jaar.
Aldus gedaan door
mr. E.A.K.G. Ruys als voorzitter,
mr. M.E. van Wees en mr. K.A.J.M. Wetzels als raadsheren,
en drs. A. Vissers en dr. J. Lucieer als raden,
in tegenwoordigheid van mr. R. Hermans als griffier,
en op 8 september 2020 in het openbaar uitgesproken.
Mr. E.A.K.G. Ruys, mr. M.E. van Wees en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.