ECLI:NL:GHARL:2020:7664

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 september 2020
Publicatiedatum
24 september 2020
Zaaknummer
200.273.100
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en de voorwaarden voor wijziging volgens artikel 1:401 BW

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot wijziging van kinderalimentatie. De verzoekster, aangeduid als de vrouw, had eerder bij de rechtbank Gelderland een verzoek ingediend om de man te verplichten tot betaling van € 650,- per kind per maand voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun twee minderjarige kinderen. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, waarop de vrouw in hoger beroep ging. Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en de bestreden beschikking van de rechtbank in overweging genomen. De vrouw stelde dat de man de gemaakte afspraken over de kinderalimentatie niet nakwam, maar het hof oordeelde dat zij onvoldoende feiten of omstandigheden had aangedragen die zouden kunnen leiden tot een wijziging van de alimentatie. Het hof concludeerde dat er geen sprake was van een relevante wijziging van omstandigheden die de wijziging van de kinderalimentatie rechtvaardigde. De beslissing van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hof oordeelde dat de vrouw haar verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie niet had onderbouwd met voldoende bewijs. De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder een alimentatieovereenkomst kan worden gewijzigd, zoals vastgelegd in artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.273.100
(zaaknummer rechtbank Gelderland 354572)
beschikking van 24 september 2020
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S. Yücel te Amersfoort,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 1 oktober 2019 en 1 november 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De laatstgenoemde beschikking wordt verder ook wel ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 28 januari 2020, en
  • een brief van mr. Yücel van 27 februari 2020 met producties.
2.2
De hierna nader te noemen [de minderjarige1] heeft bij brief, ingekomen op 15 juli 2020, aan het hof zijn mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 25 augustus 2020 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen. De vrouw werd bijstaan door haar advocaat en door een tolk in de Turkse taal.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2002 te [C] (Turkije) met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 27 september 2018 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Het huwelijk is [in] 2018 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente
’s-Gravenhage.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2004 te [D] , en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2010 te [E] .
Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.
3.3
Bij voormelde echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank bepaald dat de inhoud van het aangehechte convenant en ouderschapsplan, gedateerd 30 april 2018, deel uitmaakt van de beschikking. In artikel 7 van het ouderschapsplan (“kinderalimentatie”) is vastgelegd dat de man de normale kosten van de kinderen voor zijn rekening neemt en dat de bijzondere kosten naar rato van het inkomen zullen worden gedeeld.

4.Het geschil

4.1
Bij verzoekschrift, op 4 juni 2019 ingekomen bij de rechtbank, heeft de vrouw de rechtbank (onder meer) verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor zover hier van belang, te bepalen dat de man aan de vrouw een bedrag van € 650,- per kind per maand dient te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (verder ook: kinderalimentatie), telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
4.2
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank (onder meer) het verzoek van de vrouw ten aanzien van de kinderalimentatie afgewezen.
4.3
De vrouw is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover deze betrekking heeft op de afwijzing van haar verzoek met betrekking tot kinderalimentatie en, in zoverre opnieuw beschikkende, (zo begrijpt het hof) alsnog te bepalen dat de man met ingang van 4 juni 2019 een bedrag van € 650,- per kind per maand als kinderalimentatie aan de vrouw dient te betalen dan wel een bedrag dat het hof juist oordeelt.

5.De overwegingen voor de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
Het hof is op grond van het bepaalde in artikel 3 aanhef en onder b van de Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijk recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (Alimentatieverordening) bevoegd kennis te nemen van de zaak, omdat de kinderen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
5.2
Op grond van artikel 15 van de Alimentatieverordening in verband met artikel 3 van het Haagse Protocol van 23 november 2007 wordt de onderhoudsverplichting beheerst door Nederlands recht.
Vaststelling of wijziging van kinderalimentatie
5.3
In de door de vrouw ingediende processtukken wordt zowel wordt gesproken over vaststelling van de kinderalimentatie als over wijziging. Het hof stelt vast dat partijen onderling een afspraak hebben gemaakt over de kinderalimentatie, zoals neergelegd in artikel 7 van het ouderschapsplan. Hoewel daarin niet is opgenomen dat de man een bedrag aan kinderalimentatie aan de vrouw voldoet, zijn er wel afspraken gemaakt over de verdeling van de kosten van de kinderen. In die zin is sprake van een overeenkomst betreffende levensonderhoud. Desgevraagd heeft (de advocaat van) de vrouw ter zitting bevestigd dat verzocht wordt om een wijziging van de kinderalimentatie en dat geen sprake is van een eerste vaststelling. Dit is naar het oordeel van het hof juist.
Gronden voor wijziging van kinderalimentatie
5.4
Een overeenkomst betreffende levensonderhoud kan bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen (artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek) dan wel indien zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven (lid 5 van voormeld artikel). Dat het ouderschapsplan is aangehecht aan en deel uitmaakt van een rechterlijke uitspraak maakt dit toetsingskader niet anders, omdat de rechtbank destijds geen inhoudelijk oordeel heeft gegeven over de kinderalimentatie.
5.5
Aan het wijzigingsverzoek van de vrouw ligt slechts ten grondslag dat de man de door partijen gemaakte afspraken niet nakomt. De vrouw heeft geen andere feiten of omstandigheden gesteld die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat is voldaan aan artikel 1:401 lid 1 BW dan wel artikel 1:401 lid 5 BW. De man heeft betwist dat hij de gemaakte afspraken niet nakomt.
5.6
Het hof laat in het midden of de man de gemaakte afspraken is nagekomen. Ook als dat niet het geval zou zijn, kan dat argument namelijk niet leiden tot de conclusie dat sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden. De vrouw kan immers nakoming van de overeenkomst vorderen. Niet is gesteld of gebleken dat bij het aangaan van de overeenkomst sprake zou zijn geweest van een grove miskenning van de wettelijke maatstaven.
5.7
Nu de vrouw onvoldoende heeft gesteld om te kunnen aannemen dat sprake is van een van de genoemde wijzigingsgronden, dient het verzoek van de vrouw tot wijziging van de kinderalimentatie te worden afgewezen. Het hof komt daarmee tot hetzelfde oordeel als de rechtbank, zij het op een andere grond.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover deze betrekking heeft op het verzoek van de vrouw betreffende kinderalimentatie, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 1 november 2019, voor zover deze betrekking heeft op het verzoek van de vrouw betreffende kinderalimentatie.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.A. Eskes, A. Smeeïng-van Hees en I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door mr. K.A.M. Oude Vrielink als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. A. Smeeïng-van Hees en is op 24 september 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.