ECLI:NL:GHARL:2020:7804

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 september 2020
Publicatiedatum
29 september 2020
Zaaknummer
200.248.610
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Non-conformiteit van een meubel met warmhoudvitrine in een koopovereenkomst tussen een horecaondernemer en een leverancier

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een horecaondernemer, hierna aangeduid als [de koper], tegen een leverancier van meubelen, aangeduid als [de verkoper]. De zaak betreft de levering van een meubel met een warmhoudvitrine, waarbij de koper stelt dat het geleverde meubel niet aan de overeenkomst beantwoordde. De koper heeft het meubel aangeschaft voor zijn eethuis en heeft klachten geuit over lekkage en temperatuurproblemen van de warmhoudvitrine. De rechtbank Gelderland heeft in eerste aanleg de vorderingen van de koper afgewezen en de vordering van de verkoper toegewezen. In hoger beroep moet het hof beoordelen of de gebreken aan het meubel aanwezig waren bij levering en of deze gebreken het gevolg zijn van onoordeelkundig gebruik door de koper of zijn personeel. Het hof heeft vastgesteld dat de koper niet als consument handelde, maar in de uitoefening van zijn bedrijf. De verkoper heeft de gelegenheid gekregen om bewijs te leveren dat de gebreken zijn ontstaan door onoordeelkundig gebruik. Het hof heeft ook de koper in de gelegenheid gesteld om te bewijzen dat de geleverde zaken gebreken vertoonden. De zaak is aangehouden voor bewijslevering, waarbij het hof partijen heeft aangespoord om te overleggen over een mogelijke regeling van het geschil.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.248.610
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, sector kanton, 6639510)
arrest van 29 september 2020
in de zaak van
[appellant] , tevens h.o.d.n. [A] ,
wonende te [B] ,
appellant,
hierna: [de koper] ,
advocaat: mr. M. Shaaban, advocaat te Rotterdam,
tegen
[de verkoper] , h.o.d.n. [C]
wonende te [D] ,
geïntimeerde,
hierna: [de verkoper] ,
advocaat: mr. D. Coskun, advocaat te Arnhem.

1.De procedure bij de rechtbank

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 6 april 2018 en 14 september 2018 die de kantonrechter (rechtbank Gelderland, sector kanton, zittingsplaats Nijmegen) heeft gewezen.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 19 oktober 2018 (met grieven en producties),
- een schriftelijke conclusie van eis,
- de memorie van antwoord/tevens van incidenteel hoger beroep (met producties),
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep,
- de pleidooien, gehouden op 15 juli 2020, waarbij de advocaten pleitnotities hebben gehanteerd en waarvan proces-verbaal is opgemaakt;
- de door de advocaat van appellante ingediende producties 18 en 19, waarvan akte is verleend ter gelegenheid van het pleidooi.
2.2
Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald (op één dossier).

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten.
3.1
[de koper] is een horecaondernemer. Voor een nieuw te openen eethuis ( [A] , gevestigd aan de [a-straat 1] in [B] ) heeft hij [de verkoper] , die met zijn eenmanszaak [C] (hierna: [C] , gevestigd aan de [b-straat 2] , [D] ) inventaris aan winkels en horeca levert, gevraagd een offerte op te stellen voor een meubel, bestaande uit een balie/aanrecht en diverse vitrines (onder meer een vitrine met bakken voor het koelen van etenswaren en een vitrine met bakken voor het warm houden van etenswaren (een au-bain-marie-systeem).
3.2
Na overleg met [de koper] heeft [de verkoper] een ontwerp gemaakt en één of meerdere offertes uitgebracht.
3.3
Een offerte op briefpapier van [C] , geadresseerd aan het adres van het eethuis van [de koper] en gedateerd 12 juli 2016 sluit op een bedrag van € 16.819,- (inclusief btw).
3.4
Een offerte op briefpapier van [C] , geadresseerd aan het adres van het eethuis van [de koper] en gedateerd 18 augustus 2016 sluit op een bedrag van € 16.335,- (inclusief btw) en
luidt onder meer als volgt:
“…
Vlees vitrine 80 cm
Saladette koelvitrine 100 cm
Aubemarie- Bain marie 170 cm
Verkoop balie marmer 85 cm
Baklava vitrine 80 cm
Sutlac vitrine 100 cm
Karnemelk machine
Totale aanbiedingsprijs € 13.500,00
De Goederen zijn showroom modellen zijn niet gebruikt maar hebben GEEN GARANTIE.
Goederen zijn Afkomstig van Kozan Ladenbau Gmbh
Bij ondertekening van de offerte gaat u akkoord met onze algemene voorwaarden. …”.
Onder de laatst geciteerde zin staan twee handtekeningen.
3.5
Een factuur op briefpapier van [de verkoper] , geadresseerd aan het adres van het eethuis van [de koper] en gedateerd 2 september 2016 somt de verschillende onderdelen van het meubel op zoals die ook in de offertes staan, sluit op € 13.500,- (exclusief btw), € 16.335,- (inclusief btw) en luidt verder onder meer als volgt:
“… Afspraak in 5 maandelijkse betaling van € 3267,00…..
02-09-2016 Afbetaling € 3267
03-10-2016 Afbetaling € 3267
14-11-2016 Afbetaling € 3267
01-12-2016 Afbetaling € 3267
30-12-2016 Afbetaling € 3267 ….”.
3.6
Op een pakbon van diezelfde datum staan dezelfde onderdelen van het meubel die ook op de factuur staan, met bij ieder onderdeel steeds onder het kopje “Geleverd” OK. Op die pakbon staat verder onder meer vermeld:
“… De geleverde goederen zijn showroom modellen afkomstig van Kozan Ladenbau GMBH zijn niet gebruikt maar hebben geen garantie. …”.
Onder deze passage staat een handtekening en ook onderaan de pakbon (onder het kopje “Akkoord klant ontvangst”) staat een handtekening.
3.7
Een mailbericht van [C] aan [de koper] van 30 december 2016 luidt meer als volgt:
“…. Betreft: Factuur afbetaald [C]
Hierbij zoals afgesproken de factuur 20150022 met als de betaalde datums van de credit.
Wij hopen u zodoende geholpen te hebben
Mvg [C]
[de verkoper] ….”.
Bij dit mailbericht was als bijlage een exemplaar van de in 3.5 genoemde factuur gevoegd.
3.8
Een mailbericht van [C] aan [de koper] van 25 januari 2017 luidt onder meer als volgt:
“… Volgens onze administratie staat nog twee bedragen open die al betaald hadden moeten worden
Termijn bedrag van 01-12-2016 3267,- euro
Termijn bedrag van 30-12-2016 3267,- euro
….
Graag willen dat u zsm 6534,- euro betaald aan ons
Zodat we verdere incasso kosten besparen aan u….”.
3.9
Een mailbericht van [de verkoper] aan de advocaat van [de koper] van 31 maart 2017 luidt onder meer als volgt:
“… De heer [de koper] heeft zoals eerder vermeld een betalingsachterstand van twee x € 3267,- totaal € 6534,-…”.
3.1
Op 2 september 2016 is het bestelde meubel (met de onderdelen zoals opgesomd in de hiervoor onder 3.5 genoemde factuur van die datum) aan [de koper] geleverd.
3.11
Naar aanleiding van klachten van [de koper] is het meubel geïnspecteerd door één of meerdere monteurs.
3.12
Een brief van 23 januari 2017 van [de koper] aan [de verkoper] luidt onder meer als volgt:
“…op 0209.2016 kocht ik bij u een (…)winkelinventaris o.a. meerdere vitrines (…)Het betreft: aubeumarie 170 cm en het aanrecht waaraan dit product aangesloten is. Door de slechte kwaliteit/lekkage wat veroorzaakt werd door dit product is mijn parketvloer zwaar beschadigd. De tweede schade wat door dit product is aangelopen, is dat het voor-aanrechtblad gezwollen is. Het derde schade wat door dit product is opgelopen, is door de hitte van dit product het glas van de vitrine waarin dit product zich in bevindt is gecrackt. Na meerdere communicatie benaderingen zowel telefonisch als per sms-berichten heeft u meerdere malen beloofd het probleem op te lossen, maar is het probleem niet verholpen. (…)”.
3.13
Een brief van 5 februari 2018 van Kozan Ladenbau (het bedrijf dat het meubel heeft geleverd aan [C] ) gericht aan [de koper] luidt onder meer als volgt:
“… am 19.09.2016 wäre unsere Techniker in Restaurant [A] wegen Warm Theke das die Wasser auslast. Unsere Techniker Bescheid gesagt, hat auch gebrauch Anweisung beschrieben hat. Das die falsche kleine Behälter rein gezetzt ist, weil es soll eigenes originale Behälter rein muss. Deswegen ist die Wasserführend geworden, Sonst is die gerät in Ordnung.
Sie haben afu dem Auftragsbestätigung vom Techniker unterschrieben.
Am 05.10.2016 ist unsere Techniker in restaurant [A] wegen Fleisch Theke, das die gerät digitale kaputt wäre, Die Problem hat unsere Techniker erledigt und die Problem ist gelöst. Sie haben auf dem Auftragsbestätiging vom Techniker unterschrieben…”.
3.14
Op een formulier, gedateerd 4 oktober 2016, afgedrukt op briefpapier van BG Koeltechniek B.V. (gevestigd [b-straat 2] , [D] ) met als opschrift “Werkregistratie”, waarbij onder “Klantgegevens” de gegevens van het restaurant van [de koper] staan vermeld, staat onder het kopje “Opmerkingen” handgeschreven:
“ Bain Marie werkt perfect geen gebreken of lekkage geconstateerd”.
Op het formulier staan twee handtekeningen, één handtekening staat onder het kopje “handtekening monteur” en één handtekening staat onder het kopje “handtekening klant”.
In een brief van 21 oktober 2016 heeft BG Koeltechniek bevestigd dat één van haar monteurs het restaurant op 4 oktober 2016 heeft bezocht.
3.15
Op een formulier, gedateerd 25 oktober 2016, afgedrukt op briefpapier van BG Winkelinventaris B.V. (gevestigd [b-straat 2] , [D] ) met als opschrift “Werkformulier”, waarbij onder “Naam Monteur” vermeld staat [E] en onder “Klantgegevens” de gegevens van het restaurant van [de koper] , staat onder het kopje “Werkzaamheden” handgeschreven vermeld:
“op lekage controleren warm Houdkast-Bain Marie”
En onder het kopje “Opmerkingen” handgeschreven:
“aperaat werkt goed geen probleem gezien
personeel gooit veel water (hof: door?) max daardoor waterlekage
personeel er op geattendeerd juiste rvs (hof: bakken?) te gebruiken en water niet max te over
schrijden ”.
Op het formulier staan onder het kopje “handtekening + naam klant voor akkoord” handgeschreven : “ [E] ” en daarnaast “ [de koper] ”. Onder die laatste naam staat een handtekening.
3.16
Een brief van BG Winkelinventaris B.V. van 4 november 2016 aan [C] luidt onder meer als volgt:
“… Op dinsdag 25 en 28 Oktober 2016 zijn we in opdracht van u bij Restaurant [A] van de [de koper] geweest
I.v.m. met de bain marie probleem heeft onze technische dienst alles nagekeken gecontroleerd.
En zijn tot conclusie gekomen dat de apparaat naar behoren werkt en geen lekkage vertoond zoals eerder aangegeven door de heer [de koper] .
De fout was dat de personeel meer water in de bain marie toevoegt dan toegestaan is en niet de juiste GN Rvs bakken gebruikt die bij het apparaat horen maar zelf gewoon bakken gebruiken die groter en dieper zijn.
Zodoende gaat het apparaat lekken en daardoor alle water naar buiten wordt geperst als nadelige gevolg waterschade op de vloer.
We hebben ook het personeel op aangesproken dat dat zo niet werkt en dat het dan problemen zal veroorzaken zoals waterschade als gevolg en het personeel haalde zijn schouders op en zij “er gaat bij de originele bakken minder warm eten in zodoende moet ik vaker naar de keuken en zal het vaker moeten aanvullen, op deze manier hoef ik minder te lopen”
Onze technische dienst heeft geconstateerd dat het apparaat niet correct wordt bediend door het personeel hebben dat duidelijk aan de [de koper] aangegeven.
De heer [de koper] heeft ons beloofd dat ze het aan zullen geven aan het personeel om het apparaat correct en naar behoren te gebruiken. …”

4.Het geschil en de beslissing bij de rechtbank

4.1
[de koper] heeft (in conventie) – samengevat – gevorderd
primair:
I. de tussen partijen gesloten overeenkomst te ontbinden;
II. [de verkoper] te veroordelen tot (terug)betaling van € 16.335,- (met rente);
III. [de verkoper] te veroordelen tot € 2.000,- wegens schade aan de parketvloer;
subsidiair:
IV [de verkoper] te veroordelen tot herstel van gebreken aan de geleverde apparaten, op straffe van een dwangsom.
4.2
[de verkoper] heeft (in reconventie) – samengevat – gevorderd [de koper] te veroordelen tot betaling van € 12.335,- wegens onbetaalde facturen (met rente en kosten).
4.3
De kantonrechter heeft bij vonnis van 14 september 2018 de vordering van [de koper] afgewezen en de vordering van [de verkoper] toegewezen, met rente en kosten en met veroordeling van [de koper] in de proceskosten in conventie en in reconventie.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

kern van het geschil
5.1
In hoger beroep moet het hof beoordelen of het meubel bij levering aan de overeenkomst beantwoordde ( [de koper] stelt van niet) en/of de door [de koper] gemelde gebreken te wijten zijn aan onoordeelkundig gebruik (dat stelt [de verkoper] ). Verder moet beoordeeld worden of [de koper] de volledige koopprijs heeft betaald, zoals hij zegt, of voor een groot deel niet (volgens [de verkoper] is slechts € 4.000,- betaald en bleef € 12.335,- onbetaald).
geen schending klachtplicht
5.2
Bij pleidooi in hoger beroep heeft [de verkoper] aangevoerd dat [de koper] pas met zijn brief van 23 januari 2017 heeft geklaagd over gebreken aan het meubel en dat dit te laat is. [de verkoper] is echter zelf te laat met dit verweer, aangezien in hoger beroep stellingen en verweren meteen in de eerste ronde van memories moeten worden aangevoerd en dit verweer in de memorie van antwoord niet voorkomt. Afgezien daarvan gaat dit verweer niet op, omdat uit de door [de verkoper] zelf overgelegde producties (zie hiervoor onder 3.13 tot en met 3.16) blijkt dat er op verschillende data in september/oktober 2016 monteurs zijn langs geweest bij [de koper] , kennelijk naar aanleiding van (tijdige) klachten.
gebreken ?
5.3
[de koper] heeft als gebreken vermeld (in de inleidende dagvaarding onder 3, in zijn ingebrekestelling van 23 januari 2017 en in zijn brief van 17 maart 2017):
a. lekkage van de warmhoudvitrine (hierna: het au-bain-mariesysteem) en
b. problemen met het reguleren van de temperatuur van het au bain-mariesysteem
c. gebreken aan de complete vitrine, waaronder de koelvitrine.
Door de lekkage is volgens [de koper] het hout van de parketvloer gaan uitzetten en is de voorzijde van het aanrechtblad gaan opzetten. Het au-bain-mariesysteem werd ofwel te heet, waardoor het glas van de vitrine barstte, ofwel niet heet genoeg, waardoor producten bedierven.
Deze gebreken liggen aan de vordering van [de koper] ten grondslag en niet eventuele gebreken die niet in de processtukken zijn vermeld of die het systeem thans vertoont of na 2 jaar gebruik vertoonde. Daarmee zijn de gebreken die op 18 september 2018 door Hakvoort zijn geconstateerd ook niet het uitgangspunt.
5.4
Indien komt vast te staan dat het au-bain-mariesysteem en/of de vitrine de gestelde gebreken of een van die gebreken vertoonde(n), dan staat daarmee vast dat het systeem en/of de vitrine niet aan de overeenkomst beantwoordde(n). [de koper] mocht verwachten dat bij normaal gebruik de vitrine geen gebreken zou vertonen en dat het au-bain-mariesysteem niet zou gaan lekken en dat de temperatuur goed regelbaar zou zijn.
Nu [de verkoper] heeft betwist dat de genoemde gebreken aanwezig waren na levering zal [de koper] in de gelegenheid worden gesteld dit te bewijzen en ook dat daardoor een schade van € 2.000,- is ontstaan aan de parketvloer.
[de koper] handelt niet als consument
5.5
Het hof gaat op grond van de overgelegde offertes en facturen ervan uit dat [de koper] heeft gehandeld in de uitoefening van zijn bedrijf en niet als consument en daarmee ook niet als kleine ondernemer vereenzelvigd kan worden, zoals [de koper] heeft betoogd. Alleen voor overeenkomsten die los van enige beroepsmatige activiteit uitsluitend worden gesloten om te voorzien in de consumptiebehoeften van een persoon als particulier kan een beroep gedaan worden op de bijzondere regeling van consumentenbescherming (inclusief het bewijsvermoeden van artikel 7:18 lid 2 BW). Dit blijkt uit rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie [1] . Daarvan is hier geen sprake, nu [de koper] het meubel heeft aangeschaft voor het door hem geëxploiteerde eethuis.
onoordeelkundig gebruik?
5.6
Tegenover de stelling van [de koper] dat het au-bain-mariesysteem gebreken vertoonde, heeft [de verkoper] aangevoerd dat van onoordeelkundig gebruik door [de koper] of zijn personeel sprake is en dat de gestelde gebreken daardoor zijn ontstaan. [de verkoper] krijgt de gelegenheid dit te bewijzen. Daarbij geldt wel dat [de verkoper] zich niet kan beroepen op de handtekeningen die gezet zijn op de formulieren die zijn overgelegd bij de conclusie van antwoord en die hiervoor genoemd zijn onder 3.14 en 3.15. [de koper] heeft betwist dat die handtekeningen van hem zijn. Hij heeft een onderzoek van deskundigen op het gebied van forensisch schriftonderzoek overgelegd, dat eindigt met de conclusie dat de handtekeningen die voorkomen op de offerte van 18 augustus 2016, de pakbon van 2 september 2016 en het werkformulier van 25 oktober 2016 niet van hem zijn. [de koper] betwist ook dat de handtekening op het werkregistratieformulier van 4 oktober 2016 van hem is. De genoemde stukken leveren geen bewijs op zolang niet bewezen is van wie de ondertekening op die stukken afkomstig is. Dit geldt op grond van artikel 159 Rv.
showroommodellen geleverd ?
5.7
[de verkoper] heeft aangevoerd dat de overeenkomst is gesloten op basis van de offerte van 18 augustus 2016. Op die offerte staat vermeld dat de geleverde zaken showroommodellen zijn, niet gebruikt, geen garantie. Bovendien staat op die offerte: bij ondertekening gaat u akkoord met onze algemene voorwaarden. [de koper] heeft betwist dat hij akkoord is gegaan met de koop van showroommodellen en heeft daarbij ook betwist dat de op deze offerte voorkomende handtekening van hem is. [de koper] voert daarbij aan dat ook het leveren van showroommodellen in plaats van nieuwe zaken een reden is waarom de geleverde zaken niet aan de overeenkomst beantwoorden.
5.8
[de verkoper] krijgt daarom de gelegenheid te bewijzen dat de koop zag op showroommodellen. Ook hier geldt dat hij zich daarbij niet kan beroepen op de handtekening op de offerte van 18 augustus 2016, zolang niet bewezen is van wie die ondertekening afkomstig is. Anders dan [de verkoper] meent betekent vermelding dat geen garantie wordt verleend niet dat er geen wettelijke verplichtingen op [de verkoper] rusten indien komt vast te staan dat de geleverde zaken gebrekkig waren.
Ook al zou het zo zijn, zoals [de koper] aanvoert, dat de geleverde zaken bij de installatie op maat gemaakt zijn, dan kan uit dit enkele feit niet meteen al worden afgeleid dat partijen overeengekomen zijn nieuwe zaken te leveren (en geen showroommodellen). Zowel nieuwe zaken als showroommodellen kunnen immers na levering en installatie op maat gemaakt worden en dat is hier kennelijk gebeurd.
betaling
5.9
Op de factuur van 2 september 2016 staat als hoofdsom € 13.500,- (exclusief btw) genoemd. Dat dit de overeengekomen koopsom is heeft [de koper] erkend en daar gaat het hof dus van uit.
[de koper] heeft ter mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat [de verkoper] wilde dat hij contant betaalde en dat [de verkoper] daarvoor persoonlijk bij hem langs kwam. Elke keer als [de koper] betaald had, stuurde [de verkoper] (of zijn boekhouder) [de koper] een e-mail waarin die betaling bevestigd werd. Dat deze gang van zaken gevolgd werd blijkt voldoende duidelijk uit de mailcorrespondentie (hiervoor genoemd onder 3.7, 3.8 en 3.9) en dat er contant betaald werd is ook niet betwist door [de verkoper] ; er zijn in ieder geval geen bankafschriften overgelegd. De inhoud van het mailbericht van 30 december 2016 met als opschrift “factuur afbetaald” bevestigt het standpunt van [de koper] dat hij de volledige factuur heeft betaald. Uit de inhoud van de in 3.8 en 3.9 geciteerde mailberichten kan worden opgemaakt dat ten tijde van het versturen van deze mails nog slechts € 6.534,- openstond. Dit is tegenstrijdig met het standpunt dat [de verkoper] in deze procedure heeft ingenomen (te weten dat nog € 12.335,- betaald moest worden door [de koper] ).
5.1
Op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden acht het hof voorshands bewezen dat [de koper] het volledige bedrag van € 16.335,- heeft betaald. [de verkoper] mag tegenover dit vermoeden tegenbewijs leveren.
vervolg
5.11
De zaak zal worden aangehouden voor bewijslevering.
Het hof adviseert partijen nogmaals om te bezien of een regeling van hun geschil mogelijk is, nu het hof al een aantal beslissingen heeft genomen, dit om de met bewijslevering gemoeide kosten en tijd te besparen.
5.12
Mocht een regeling niet mogelijk zijn en getuigenverhoren moeten plaatsvinden dan verzoekt het hof de advocaten van partijen om in onderling overleg een voorstel te doen aan de raadsheer-commissaris voor een efficiënte planning van die verhoren.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
A. laat [de koper] toe te bewijzen dat de door [de verkoper] aan hem geleverde zaken de volgende gebreken vertoonden:
a. lekkage van de warmhoudvitrine (hierna: het au-bain-mariesysteem) en/of
b. problemen met het reguleren van de temperatuur van het au bain-mariesysteem en/of
c. gebreken aan de complete vitrine, waaronder de koelvitrine;
en dat daardoor een schade van € 2.000,- is ontstaan aan de parketvloer (r.ov 5.3 en 5.4);
B. laat [de verkoper] toe te bewijzen dat deze gebreken zijn ontstaan door onoordeelkundig gebruik door [de koper] of zijn personeel (r.ov 5.6);
C. laat [de verkoper] toe te bewijzen dat de koop zag op showroommodellen (r.ov 5.8);
D. laat [de verkoper] toe tot tegenbewijs van het vermoeden dat [de koper] het volledige bedrag van
€ 16.335,- (contant) heeft betaald (r.ov 5.9 en 5.10);
bepaalt dat, indien partijen
uitsluitendbewijs door bewijsstukken wensen te leveren, zij die stukken op de roldatum
27 oktober 2020in het geding dienen te brengen,
bepaalt dat, indien partijen dat bewijs (ook) door middel van getuigen wensen te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. C.G. ter Veer, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat zowel [de koper] als [de verkoper] (gelijktijdig) het aantal door hen voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen
over de maanden december 2020 tot en met maart 2021zullen opgeven op de roldatum
13 oktober 2020, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat beide partijen overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
bepaalt dat, in het geval er getuigen worden voorgebracht, [de koper] en [de verkoper] beide in persoon en samen met hun advocaten bij het verhoor van de getuigen aanwezig zullen zijn om partijen zelf zo nodig nadere inlichtingen te laten geven over de punten waarover de getuigen zullen worden gehoord en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van het getuigenverhoor nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. ter Veer, R.A. Dozy en E. Baghery, ondertekend door de voorzitter en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 september 2020.

Voetnoten

1.o.m. HvJ 25 januari 2018, ECLI:EU:C:2018:37 en HvJ 3 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:825.