In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende kinderalimentatie. De appellante, wonende te [A], heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, waarin de vorderingen van de geïntimeerde, wonende te [B], zijn toegewezen. De zaak betreft de wijziging van de kinderalimentatie door gewijzigde omstandigheden, zoals het feit dat de dochter bij de onderhoudsplichtige ouder is gaan wonen. De rechtbank had eerder bepaald dat de geïntimeerde € 175,- per kind per maand aan de moeder zou betalen, maar na een aantal wijzigingen in de woonsituatie van de kinderen, heeft de geïntimeerde geen alimentatie meer betaald voor de appellante, die bij hem is gaan wonen.
Het hof heeft vastgesteld dat de afspraken over de kinderalimentatie zijn gewijzigd op basis van de gewijzigde omstandigheden. De moeder en de appellante hebben een overeenkomst van cessie ondertekend, waarbij de vordering op de alimentatie is overgedragen. De appellante heeft de geïntimeerde gesommeerd om achterstallige kinderalimentatie te betalen, maar de geïntimeerde heeft betwist dat er nog een vordering bestaat. Het hof heeft geoordeeld dat de afspraken uit de vaststellingsovereenkomst van 17 januari 2009 niet meer gelden, omdat er geen nieuwe afspraken zijn gemaakt na de wijziging van de woonsituatie van de appellante.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd en de kosten van de procedure in hoger beroep gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het hof heeft geoordeeld dat de appellante niet kan overgaan tot executie van de vaststellingsovereenkomst, omdat niet is komen vast te staan dat deze nog van toepassing is.