In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van een vader om de voornaam van zijn dochter te wijzigen. De vader verzocht om de voornaam van zijn dochter, geboren in 2017, te wijzigen in een naam met een Marokkaans karakter, met als tweede naam haar huidige voornaam. Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de wettelijke bepalingen in het Burgerlijk Wetboek, met name artikel 1:4, dat de mogelijkheid biedt om voornamen te wijzigen indien er een zwaarwichtig belang is. De bijzondere curator en de raad voor de kinderbescherming hebben in hun adviezen aangegeven dat er geen zwaarwichtig belang is voor de wijziging van de voornaam, en dat de huidige naam van de dochter onderdeel uitmaakt van haar identiteit en ontwikkeling. Het hof heeft geconcludeerd dat de vader onvoldoende heeft aangetoond dat de wijziging van de voornaam noodzakelijk is, en dat de argumenten die hij aanvoert niet opwegen tegen het belang van de dochter bij het behoud van haar huidige naam. De beschikking van de rechtbank Gelderland is bekrachtigd, en de proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.