ECLI:NL:GHARL:2020:7928

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
1 oktober 2020
Zaaknummer
200.265.911
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wijziging van de voornaam van een dochter in het kader van identiteitsontwikkeling en culturele overwegingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van een vader om de voornaam van zijn dochter te wijzigen. De vader verzocht om de voornaam van zijn dochter, geboren in 2017, te wijzigen in een naam met een Marokkaans karakter, met als tweede naam haar huidige voornaam. Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de wettelijke bepalingen in het Burgerlijk Wetboek, met name artikel 1:4, dat de mogelijkheid biedt om voornamen te wijzigen indien er een zwaarwichtig belang is. De bijzondere curator en de raad voor de kinderbescherming hebben in hun adviezen aangegeven dat er geen zwaarwichtig belang is voor de wijziging van de voornaam, en dat de huidige naam van de dochter onderdeel uitmaakt van haar identiteit en ontwikkeling. Het hof heeft geconcludeerd dat de vader onvoldoende heeft aangetoond dat de wijziging van de voornaam noodzakelijk is, en dat de argumenten die hij aanvoert niet opwegen tegen het belang van de dochter bij het behoud van haar huidige naam. De beschikking van de rechtbank Gelderland is bekrachtigd, en de proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.265.911
(zaaknummer rechtbank Gelderland 363039)
beschikking van 1 oktober 2020
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.L.B. Koeleman-Duijf te [A] ,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. van den Berg te Arnhem.

1.Het verdere verloopt van het geding

1.1
Voor het verloop van het geding tot 30 april 2020 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van 30 april 2020.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
  • de brief van mr. Van Oers (verder te noemen: de bijzondere curator) van 15 juli 2020 met het advies en bijlagen;
  • het journaalbericht van mr. Koelman-Duijf van 20 augustus 2020 met producties 12, 13 en 14.
1.3
De mondelinge behandeling in hoger beroep is voortgezet op 2 september 2020. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De bijzondere curator is eveneens verschenen. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [C] verschenen.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Ter beoordeling ligt voor het (gewijzigde) verzoek van de vader de voornaam van de dochter van partijen, genaamd: [voornaam1] [achternaam] , geboren [in] 2017 te [D] , te wijzigen in [voornaam2] , althans [voornaam3] , en als tweede voornaam [voornaam1] op te nemen.
2.2
Op grond van artikel 1:4 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) heeft de rechter de bevoegdheid om op verzoek van de betrokken persoon of zijn wettelijk vertegenwoordiger de wijziging te gelasten van zijn voornamen. Voor een dergelijke wijziging dient een voldoende zwaarwichtig belang te bestaan. Verder dient het verzoek te worden getoetst aan artikel 1:4 lid 2 BW, in die zin dat moet worden beoordeeld of de gewenste voornamen niet ongepast zijn of overeenstemmen met bestaande geslachtsnamen, tenzij deze tevens gebruikelijke voornamen zijn.
2.3
De bijzondere curator heeft in voormelde brief van 15 juli 2020 het hof bericht dat zij vindt dat niet duidelijk is dat het in het belang van [voornaam1] is om haar voornaam te wijzigen. Daarbij heeft de bijzondere curator in aanmerking genomen dat de raad in eerste aanleg heeft geadviseerd het advies niet toe te wijzen, omdat [voornaam1] en de andere kinderen in het gezin vertrouwd zijn met haar huidige voornaam en een wijziging verwarrend is. Een wijziging van de voornaam is niet in het belang van een goede identiteitsontwikkeling van [voornaam1] . Verder meldt de bijzondere curator dat sprake is van een complexe echtscheiding tussen de ouders en een ondertoezichtstelling. De voornaam van [voornaam1] is een van de vele discussiepunten tussen de ouders en een wijziging van de voornaam zal in de problematische verstandhouding tussen de ouders geen verbetering brengen. De bijzondere curator heeft de indruk dat de vader met de wijziging van de voornaam vooral graag wil bereiken dat er een link ontstaat met de Islamitische/Marokkaanse cultuur en dat [voornaam1] een Marokkaans paspoort kan krijgen. De bijzondere curator heeft niet kunnen verifiëren of [voornaam1] op de lijst staat van voornamen die het Marokkaanse consulaat schijnt te hanteren. Het is de bijzondere curator, ondanks diverse pogingen, niet gelukt in contact te komen met het Marokkaanse consulaat. Maar ook in het geval de naam [voornaam1] niet op de lijst staat en [voornaam1] daarom geen Marokkaans paspoort zou kunnen krijgen, is een wijziging van de voornaam voor [voornaam1] niet van zwaarwichtig belang. Onbekend is of een Marokkaans paspoort noodzakelijk is voor het ontvangen van een erfenis van familie in Marokko en het is de vraag of het überhaupt wenselijk is dat dit kan. Bovendien is er op dit moment geen concreet zicht op een erfenis. Mocht in de toekomst daadwerkelijk blijken dat om praktische redenen een wijziging van de voornaam nodig is, dan kan op dat moment alsnog een verzoek tot die wijziging worden ingediend. Of de ouders in het verleden al dan niet een afspraak over de voornaam hebben gemaakt, vindt de bijzondere curator niet relevant.
2.4
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep eveneens opgemerkt dat geen sprake is van een zwaarwichtig belang voor de door de vader gewenste wijziging van de voornaam [voornaam1] . Los van het feit of de ouders wel of geen afspraken over de voornaam hebben gemaakt, is het een gegeven dat de dochter de naam [voornaam1] heeft gekregen. Met deze naam groeit zij op en deze naam is onderdeel van haar identiteit. De stellingen van de vader met betrekking tot het erfrecht zijn onvoldoende duidelijk om een wijziging van de voornaam noodzakelijk te achten. Een erfrechtelijke kwestie speelt op dit moment niet, terwijl de vader en zijn zussen eerste erfgenamen zijn. Als [voornaam1] later zelf redenen heeft om een wijziging van haar voornaam te willen dan kan dat alsnog worden geregeld.
2.5
Het hof is van oordeel dat het verzoek van de vader moet worden afgewezen, omdat geen sprake is van een voldoende zwaarwichtig belang. De vader heeft zijn stellingen onvoldoende nader concreet gemaakt, tegenover het belang van [voornaam1] bij het behoud van haar huidige naam in het licht van haar identiteitsontwikkeling.
2.6
De argumenten van de vader dat zijn verzoek ‘slechts’ een toevoeging van een voornaam betreft waarbij [voornaam1] als tweede naam kan worden behouden, dat haar oudere broer en zus wel Arabische namen hebben gekregen en dat voor de geboorte van [voornaam1] een andere voornaam voor haar is afgesproken, maken deze afweging voor het hof niet anders.
2.7
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vader zich (nog) niet tot het Marokkaanse consulaat heeft gewend om een geboorteakte/Marokkaans paspoort te verkrijgen voor [voornaam1] en haar oudere broer en zus. De vader heeft geen nadere stukken overgelegd waaruit kan worden afgeleid wat de eisen zijn die het Marokkaanse consulaat stelt aan de voornaam voor de inschrijving van een geboorte in de register van de burgerlijke stand aldaar. De verklaring van de Islamitische Stichting voor Cultuur en Welzijn, inhoudende dat de voornaam [voornaam1] geen Islamitische, Arabische of Marokkaanse oorsprong heeft, is in dit kader onvoldoende. Ook het door de vader aangehaalde artikel 21 Wet van de Burgerlijke Staat van Marokko biedt onvoldoende aanknopingspunten. Hierin wordt slechts vermeld dat de voornaam een Marokkaans karakter moet hebben. De lijst met voornamen die de vader heeft overgelegd als productie 9 bij zijn beroepschrift, betreft een alfabetische lijst met voornamen van een onduidelijke herkomst waarop niet is vermeld waarvoor deze lijst dient. Het hof kan op grond van de huidige stukken niet vaststellen dat inschrijving van [voornaam1] en afgifte van een geboorteakte en/of paspoort voor [voornaam1] door het Marokkaanse consulaat zal worden geweigerd, omdat de voornaam [voornaam1] niet voldoet aan de door het consulaat gehanteerde vereisten.
2.8
Het hof is verder van oordeel dat de vader onvoldoende concreet heeft toegelicht dat het op dit moment wenselijk is dat [voornaam1] een Marokkaanse geboorteakte en paspoort krijgt. [voornaam1] kan met een Nederlands paspoort Marokko in- en uitreizen. Volgens de vader heeft [voornaam1] bij problemen tijdens een verblijf in Marokko met een Marokkaans paspoort - anders dan met uitsluitend een Nederlands paspoort - recht op hulp van de Marokkaanse overheid. Het hof vindt dit geen argument van grote betekenis. De stellingen van de vader over erfrechtelijke kwesties acht het hof eveneens niet van doorslaggevend belang. Onduidelijk is of de familie van de man in Marokko vermogen heeft. Als in de toekomst sprake zal zijn van erfenissen van de familie van de vader in Marokko, zal de vader waarschijnlijk de erfgenaam zijn zolang hij in leven is. Ook van het kopen van een huis of grond in Marokko door [voornaam1] zal de komende jaren geen sprake zijn.
2.9
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogene zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
2.1
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren. De vader en de moeder zijn getrouwd geweest De procedure gaat over de voornaam van hun jongste dochter.

3.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 11 juni 2019;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep, in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, A. Smeeïng-van Hees en G.F. van den Berg, bijgestaan door de griffier, en is op 1 oktober 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.