In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die de aanslag reclamebelasting voor het jaar 2018 heeft gehandhaafd. De heffingsambtenaar van de gemeente Apeldoorn had aan belanghebbende een aanslag opgelegd van € 924,50. Belanghebbende betwist de rechtmatigheid van deze aanslag, met name de objectieve en redelijke rechtvaardiging voor het gebied waarin de reclamebelasting wordt geheven, en het gebruik van de WOZ-waarde als heffingsmaatstaf. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting heeft het Hof vastgesteld dat de aanslag reclamebelasting terecht is opgelegd, omdat de winkel van belanghebbende binnen het aangewezen gebied ligt en de heffingsmaatstaf op de WOZ-waarde is gebaseerd. Het Hof oordeelt dat de gemeenteraad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de reclamebelasting te beperken tot een bepaald gebied, mits er een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor is. Het Hof concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende heeft aangetoond dat de opbrengst van de reclamebelasting ten goede komt aan de ondernemers in het aangewezen gebied.
Belanghebbende heeft ook aangevoerd dat zij niet profiteert van de activiteiten die door de gemeente worden gefinancierd met de opbrengst van de reclamebelasting. Het Hof erkent dat de aard van de winkel van belanghebbende haar mogelijkheden om te profiteren van deze activiteiten beperkt, maar oordeelt dat er desondanks enige rechtvaardiging is voor de heffing. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.