Het hof beantwoord die vraag ontkennend. [verweerder1] en [verweerster2] hebben in hun verweerschrift ontkend dat zij op de hoogte waren van de invordering van de schuld door [erflaatster] en de procedure die daarover heeft gelopen. Zij hebben niet geweten dat, in weerwil van het in de testamenten genoemde legaat, de schuld is ingevorderd en dat [verzoekster1] tot betaling daarvan is overgegaan. Evenmin hebben zij geweten dat de daarop volgende schenkingen van [erflaatster] uit deze gelden afkomstig waren.
[verweerster2] heeft ter zitting bij het hof aanvullend verklaard dat zij door vader [erflater] en moeder [erflaatster] nooit bij financiële kwesties werden betrokken. Over de overdracht van de boerderij aan [D] en de voorwaarden waaronder dat is gebeurd, zijn zij niet geïnformeerd.
Verder heeft [verweerster2] verklaard dat [erflaatster] tot kort voor haar overlijden altijd zelf haar financiën heeft beheerd. Pas toen zij ziek werd heeft [verweerster2] de financiële zaken van haar overgenomen en de beschikking gekregen over de bankpas.
[verweerster2] heeft bevestigd dat, zoals [verweerder1] ter zitting van de kantonrechter op 7 oktober 2019 heeft verklaard, zij regelmatig schenkingen kregen van [erflaatster] . Zij wisten niet waar die schenkingen vandaan kwamen, dat regelde [erflaatster] allemaal zelf.
Pas na het overlijden van [E] in 2019 heeft [verweerster2] het vonnis van de rechtbank Assen van 3 augustus 2011 in zijn nagelaten administratie aangetroffen. Eerder was zij hiervan niet op de hoogte.
Het hof heeft geen redenen om aan de verklaringen van [verweerster2] , die ter zitting een oprechte en geloofwaardige indruk maakte, te twijfelen.
[verweerder1] heeft ter zitting bij de kantonrechter verklaard te hebben geweten over een procedure die liep met betrekking tot achterstallig onderhoud. Uit zijn verklaring wordt niet duidelijk wanneer hij op de hoogte is geraakt van het feit dat in die procedure ook de terugbetaling van (een deel van) de lening aan de orde is geweest.
Tegen de achtergrond van een en ander heeft [verzoekster1] haar stellingen, ter zake waarvan zij geen bewijs heeft aangeboden, onvoldoende onderbouwd om doorslaggevende betekenis aan te kunnen toekennen.