ECLI:NL:GHARL:2020:8708

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
200.252.234/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bewijs van ondertekening koopcontract woning en schriftelijkheidsvereiste

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de geldigheid van een koopovereenkomst betreffende een woning. De appellant, wonende te [A], had in eerste aanleg als gedaagde gefungeerd, terwijl de geïntimeerde, wonende te [B], als eiser optrad. De kern van de zaak draaide om de vraag of de koper, de appellant, het koopcontract had ondertekend, wat essentieel is voor de rechtsgeldigheid van de overeenkomst volgens artikel 7:2 BW. Het hof had eerder op 16 juni 2020 een tussenarrest gewezen waarin een bewijsopdracht aan de geïntimeerde was verstrekt. De geïntimeerde heeft echter geen getuigen voorgebracht en heeft laten weten niet te zullen proberen aan de bewijsopdracht te voldoen. Hierdoor kon het hof niet concluderen dat de appellant het koopcontract had ondertekend.

Het hof benadrukte dat voor een rechtsgeldige koopovereenkomst niet alleen overeenstemming over de essentialia vereist is, maar ook dat de overeenkomst schriftelijk is vastgelegd en door beide partijen is ondertekend. Aangezien de geïntimeerde niet aan zijn bewijsopdracht heeft voldaan, kon het hof niet aannemen dat de handtekening van de appellant authentiek was. Dit leidde tot de conclusie dat er geen rechtsgeldige koopovereenkomst tot stand was gekomen, waardoor de vordering van de geïntimeerde tot betaling van een contractuele boete werd afgewezen.

Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 14 november 2018 en wees de vorderingen van de geïntimeerde af. Tevens werd de geïntimeerde veroordeeld in de proceskosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. De proceskosten werden vastgesteld op een totaalbedrag van € 3.277,91, inclusief verschotten en geliquideerd salaris van de advocaat. Het arrest werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.252.234/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 181185)
arrest van 27 oktober 2020
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. A.J. Welvering, kantoorhoudend te Leek,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. R.K. Torn, kantoorhoudend te Amsterdam.

1.1 Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
In deze zaak heeft het hof op 16 juni 2020 een tussenarrest gewezen, waarin een bewijsopdracht is verstrekt aan [geïntimeerde] .
1.2
[geïntimeerde] heeft laten weten dat hij niet zal proberen aan de hem gegeven bewijsopdracht te voldoen en dat hij geen getuigen zal voorbrengen. Hij heeft het hof verzocht arrest te wijzen.
1.3
Door een administratieve vergissing is het tussenarrest van 16 juni 2020 opnieuw uitgesproken op 8 september 2020. [appellant] heeft dat arrest geretourneerd. [geïntimeerde] heeft opnieuw geen gebruik gemaakt van de gelegenheid getuigen te laten horen.

2.2 Verder over de grieven

2.1
In het tussenarrest van 16 juni 2020 (herhaald in dat van 8 september 2020) heeft het hof [geïntimeerde] opgedragen te bewijzen dat de handtekening bij de naam van [appellant] onder het koopcontract betreffende de woning door [appellant] is geplaatst.
2.2
Omdat [geïntimeerde] geen getuigen heeft laten horen en ook niet door andere middelen bewijs heeft geleverd, heeft hij niet aan de bewijsopdracht voldaan. Dat betekent dat er niet van kan worden uitgegaan dat [appellant] het koopcontract heeft ondertekend.
2.3
Zoals het hof in de genoemde tussenarresten heeft overwogen, is voor een rechtsgeldige koopovereenkomst betreffende een woning waarbij de koper een natuurlijke persoon is (die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, voegt het hof daar nu volledigheidshalve aan toe) niet alleen vereist dat overeenstemming is bereikt over de essentialia van de koopovereenkomst, maar ook dat de koopovereenkomst is vastgelegd in een door partijen ondertekend contract. Indien de koper niet zelf heeft ondertekend, maar zijn handtekening door een ander is geplaatst, is niet aan het schriftelijkheidsvereiste van artikel 7:2 BW voldaan (rov. 5.5).
Partijen zijn het erover eens dat wanneer de handtekening van de koper is vervalst de koper zich daarop niet kan beroepen wanneer sprake is van omstandigheden van dien aard dat zij tot de conclusie dwingen dat aan degene wiens handtekening is vervalst valt toe te rekenen dat de wederpartij zijn handtekening voor echt heeft gehouden en redelijkerwijs mocht houden, maar die omstandigheden doen zich hier niet voor (rov. 5.6 - 5.13).
Dat betekent dat alleen aan het schriftelijkheidsvereiste is voldaan wanneer komt vast te staan dat de handtekening onder het koopcontract door [appellant] is gezet. Stelplicht en bewijslast op dit punt rusten op [geïntimeerde] . Slaagt hij niet in dat bewijs, dan is niet voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste (rov. 5.8 en 5.14).
2.4
Omdat [geïntimeerde] niet heeft bewezen dat [appellant] het koopcontract heeft ondertekend, is niet voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste. Het gevolg daarvan is dat geen rechtsgeldige koopovereenkomst tussen [geïntimeerde] en [appellant] tot stand is gekomen. [appellant] heeft zich daar ook op beroepen in de e-mail van 18 oktober 2017 van zijn advocaat aan de rechtsbijstandsverzekeraar van [geïntimeerde] . De ontbinding van de koopovereenkomst door [geïntimeerde] heeft dan ook geen gevolgen voor [appellant] , die immers niet aan deze koopovereenkomst gebonden was. Dat betekent dat [appellant] alleen om deze reden al de in deze koopovereenkomst bepaalde boete bij ontbinding van de overeenkomst niet verschuldigd is. De vordering van [geïntimeerde] om [appellant] te veroordelen tot betaling van deze boete is dan ook niet toewijsbaar. Dat geldt ook voor de gevorderde verklaring voor recht dat tussen [geïntimeerde] en (onder meer) [appellant] een koopovereenkomst betreffende een onroerende zaak een koopovereenkomst tot stand gekomen die door [geïntimeerde] rechtsgeldig is ontbonden.
Grief VIslaagt dan ook. Bij de bespreking van
grief VII, waarmee [appellant] opkomt tegen de verwerping door de rechtbank van het door hem gedane beroep op matiging van de contractuele boete, heeft [appellant] geen belang meer.
2.5
De vorderingen van [geïntimeerde] tegen [appellant] zijn gezien het voorgaande niet toewijsbaar. Het hof zal ze dan ook alsnog afwijzen. Bij deze stand van zaken is [geïntimeerde] de overwegend in het ongelijk gestelde partij. Het hof zal hem dan ook veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg (geliquideerd salaris van de advocaat € 1.390,-, zoals de
rechtbank heeft vastgesteld) en in hoger beroep (geliquideerd salaris van de advocaat: 1 punt, tarief III).
Grief VIII, die is gericht tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg, slaagt.

3.3 De beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 14 november 2018, voor zover tussen partijen gewezen,
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] tegen [appellant] af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten voor zover tot nu toe aan de zijde van [appellant] gevallen en bepaalt deze kosten:
- voor de procedure bij de rechtbank op € 79,- aan verschotten en op € 1.390,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;
- voor de procedure bij het hof op € 417,91 aan verschotten en op € 1.391,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, M.E.L. Fikkers en K.M. Makkinga en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 oktober 2020, in aanwezigheid van de griffier.