ECLI:NL:GHARL:2020:8759

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
200.268.165
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor medische behandeling en ondertoezichtstelling van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van twee minderjarigen, alsook over de vervangende toestemming voor medische behandelingen. De moeder van de kinderen, die alleen het gezag uitoefent, heeft hoger beroep aangetekend tegen eerdere beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel. De kinderrechter had toestemming verleend voor medische behandelingen van de kinderen, maar de moeder betwistte de rechtmatigheid van deze toestemming. Het hof oordeelde dat de kinderrechter de vervangende toestemming voor het verstrekken van zorgverzekeringnummers niet rechtmatig had verleend. Voor de andere medische onderzoeken oordeelde het hof dat niet was aangetoond dat de kinderen niet in staat waren hun belangen te waarderen, waardoor ook deze onderdelen van het verzoek niet konden worden toegewezen. De moeder had ook hoger beroep ingesteld tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. Het hof bevestigde dat de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen gerechtvaardigd waren en dat de situatie van de kinderen in het pleeggezin verbeterd was. De moeder's verzoeken werden afgewezen, en de kosten van de procedure werden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.268.165 en 200.271.421
(zaaknummers rechtbank Overijssel 231390 en 234783)
beschikking van 27 oktober 2020
inzake
in beide zaken
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. T.C. ten Rouwelaar-Hoogland te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Hengelo (O),
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de pleegouders van de hierna nader te noemen [de minderjarige1] en [de minderjarige2],
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

in de zaak met zaaknummer 200.268.165 (vervangende toestemming)
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 31 juli 2019, uitgesproken onder zaaknummer 231390 (verder: bestreden beschikking van 31 juli 2019).
in de zaak met zaaknummer 200.271.421 (ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing)
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 30 september 2019, uitgesproken onder zaaknummer 234783 (verder: bestreden beschikking van 30 september 2019).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedures blijkt uit:
in de zaak met zaaknummer 200.268.165 (vervangende toestemming)
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 22 oktober 2019;
- het verweerschrift met producties;
- een brief van mr. Ten Rouwelaar-Hoogland van 1 november 2019 met producties;
- een brief van mr. Ten Rouwelaar-Hoogland van 29 november 2019 met een productie;
- een brief van de GI van 12 maart 2020 met een productie;
- een e-mailbericht van de GI van 25 augustus 2020 met een bijlage;
in de zaak met zaaknummer 200.271.421 (ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing)
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 27 december 2019, en
- het verweerschrift met producties.
in beide zaken
2.2
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn in de gelegenheid gesteld hun mening met betrekking tot de verzoeken te geven. Zij hebben van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
in de zaak met zaaknummer 200.271.421 (ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing)
2.3
In de zaak met het zaaknummer 200.271.421 heeft op 4 februari 2020 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Namens de moeder is mr. Ten Rouwelaar-Hoogland verschenen en namens de GI is [vertegenwoordiger van de GI] verschenen. De moeder en de raad waren niet aanwezig. De zaak is op 4 februari 2020 niet inhoudelijk behandeld. Op verzoek van mr. Ten Rouwelaar-Hoogland heeft het hof de behandeling van de zaak aangehouden en bepaald dat de zaak gelijktijdig zal worden behandeld met de zaak met het zaaknummer 200.268.165.
in beide zaken
2.4
In beide zaken is voor 25 augustus 2020 een mondelinge behandeling gepland. Deze mondelinge behandeling heeft geen doorgang gevonden in verband met een uitstelverzoek van mr. Ten Rouwelaar-Hoogland van 25 augustus 2020. De raad had het hof bij brief van 15 juli 2020 al laten weten niet aanwezig te zullen zijn.
2.5
Bij brief van 26 augustus 2020 heeft het hof mr. Ten Rouwelaar-Hoogland in de gelegenheid gesteld om vóór 1 september 2020 kenbaar te maken of de moeder het hoger beroep doorzet, en zo ja: of zij kiest voor een schriftelijke afdoening van de zaak dan wel voor het opnieuw plannen van een mondelinge behandeling. Daarbij heeft het hof laten weten dat indien de moeder voor de genoemde datum geen keuze maakt, het hof ervan uitgaat dat zij instemt met schriftelijke afdoening van de zaak. Het hof heeft geen reactie van mr. Ten Rouwelaar-Hoogland ontvangen, terwijl uit telefonische navraag is gebleken dat zij de brief van 26 augustus 2020 heeft ontvangen.
2.6
Vervolgens heeft het hof de GI en de pleegouders bij brieven van 10 september 2020 laten weten dat het hof ervan uitgaat dat de moeder instemt met een schriftelijke afdoening van de zaak en heeft het hof de GI en de pleegouders in de gelegenheid gesteld om vóór 18 september 2020 kenbaar te maken of zij kiezen voor een schriftelijke afdoening van de zaak dan wel voor het opnieuw plannen van een mondelinge behandeling. Daarbij heeft het hof laten weten dat indien voor de genoemde datum geen keuze wordt gemaakt, het hof ervan uitgaat dat wordt ingestemd met een schriftelijke afdoening van de zaak.
Het hof heeft geen reactie ontvangen van de GI en ook niet van de pleegouders, zodat het hof ervan uitgaat dat ook zij instemmen met schriftelijke afdoening van de zaak.
2.7
Bij brieven van 21 september 2020 heeft het hof mr. Ten Rouwelaar-Hoogland, de GI en de pleegouders in de gelegenheid gesteld om vóór 5 oktober 2020 aanvullende stukken in het geding te brengen en/of spreekaantekeningen te overleggen. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

3.De feiten

in beide zaken
3.1
De moeder en [naam vader] zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2005, en
  • [de minderjarige2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2007.
De moeder oefent alleen het gezag uit over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van 24 juli 2018 heeft de kinderrechter [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (voorlopig) onder toezicht gesteld, voor de duur van twee weken. De ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd.
3.3
Bij beschikking van 6 maart 2019 heeft de kinderrechter (spoed)machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een voorziening voor pleegzorg en/of een 24-uursaccommodatie jeugdhulpaanbieder voor de duur van twee weken. De machtiging tot uithuisplaatsing is nadien telkens verlengd.
3.4
Tot de uithuisplaatsing verbleven [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de moeder. Vanaf 7 maart 2019 tot
6 mei 2019 hebben zij in een 24-uurs accommodatie jeugdhulpaanbieder verbleven. Sinds 6 mei 2019 wonen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een (perspectief biedend) pleeggezin.

4.De omvang van het geschil

in de zaak met zaaknummer 200.268.165 (vervangende toestemming)
4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 31 juli 2019 heeft de kinderrechter aan de GI toestemming verleend (die de toestemming van de moeder vervangt) voor de medische behandeling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De medische behandeling houdt in:
  • een onderzoek door de kinderarts mevrouw [E] van het [F] te [woonplaats] ;
  • een onderzoek door een tandarts, schooltandartsdienst of angsttandarts;
  • verdere observaties bij [G] en/of [H] , en
  • een diagnostisch onderzoek bij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
Ook heeft de kinderrechter vervangende toestemming verleend voor het verkrijgen van de zorgverzekeringnummers van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De kinderrechter heeft het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking van 31 juli 2019. Zij verzoekt het hof deze beschikking te vernietigen (het hof begrijpt:) voor zover deze betrekking heeft op de verleende toestemming voor het onderzoek door de kinderarts, het onderzoek door een tandarts, de verdere observaties, het diagnostisch onderzoek en het verkrijgen van de zorgverzekeringnummers, en in zoverre opnieuw beschikkende, alle verzoeken van de GI alsnog af te wijzen, met veroordeling van de GI in de kosten van de procedure in beide instanties. Die kosten bestaan uit de aan de moeder opgelegde eigen bijdrage van € 290,- en het door het hof geheven griffierecht.
in de zaak met zaaknummer 200.271.421 (ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing)
4.3
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 30 september
2019 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 3 oktober 2020.
4.4
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking van 30 september 2019. Zij verzoekt het hof deze beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, alle verzoeken van de GI alsnog af te wijzen, alsmede te bepalen dat de kinderen met onmiddellijke ingang weer thuis zullen worden geplaatst, met veroordeling van de GI in de kosten van de procedure in beide instanties.
in beide zaken
4.5
De GI voert verweer in beide zaken. De GI verzoekt het hof de verzoeken van de moeder in hoger beroep in beide zaken af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

in beide zaken
5.1
Het hof stelt vast dat grotendeels uitvoering is gegeven aan de bestreden beschikking van 31 juli 2019. De kinderen zijn naar de tandarts geweest, er is onderzoek uitgevoerd door [H] (jeugd ggz) en er is contact geweest met de kinderarts. De GI heeft inmiddels een zorgverzekering afgesloten voor de kinderen. Daarnaast is de periode waarvoor de ondertoezichtstelling is uitgesproken en waarvoor de machtiging tot uithuisplaatsing is verleend op 3 oktober 2020 verstreken. Toch heeft de moeder een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de vervangende toestemming, de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te laten toetsen en behoort aan haar niet haar procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de onderzoeken al zijn uitgevoerd en de periode waarvoor de maatregelen golden, inmiddels is verstreken. Dat volgt uit het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht van de moeder op eerbiediging van haar gezinsleven.
in de zaak met zaaknummer 200.268.165 (vervangende toestemming)
5.2
Het hof stelt voorop dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ten tijde van het verzoek van de GI tot het verlenen van vervangende toestemming beiden reeds de leeftijd van twaalf jaren hadden bereikt.
5.3
Op grond van artikel 1:265h lid 1 en lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling vervangende toestemming verlenen voor een medische behandeling van een minderjarige van twaalf jaar of ouder. De voorwaarden daarvoor zijn:
  • er is sprake van een ondertoezichtstelling;
  • de minderjarige kan niet in staat worden geacht zijn of haar belangen ter zake te waarderen;
  • het gaat om een medische behandeling;
  • de medische behandeling is noodzakelijk om ernstig gevaar voor de gezondheid van de minderjarige te voorkomen, en
  • de ouder(s) die het gezag uitoefent/uitoefenen wil(len) daarvoor geen toestemming geven.
5.4
Aan het hof ligt voor het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming voor onderzoek door de kinderarts, onderzoek door een tandarts, verdere observaties, diagnostisch onderzoek en het verkrijgen van de zorgverzekeringnummers. Naar het oordeel van het hof geldt voor al deze onderdelen dat niet is voldaan aan de eisen die de wet stelt aan het verlenen van vervangende toestemming.
5.5
Voor zover het verzoek van de GI om vervangende toestemming te verlenen betrekking heeft op het verkrijgen van de zorgverzekeringnummers (of ruimer: het aanmelden van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij een zorgverzekeraar) is het hof van oordeel dat geen sprake is van een medische behandeling in de zin van artikel 1:265h lid 1 BW. Naar het oordeel van het hof is er ook geen andere juridische grondslag voor dit verzoek.
5.6
Voor zover het verzoek van de GI om vervangende toestemming te verlenen betrekking heeft op onderzoek door de kinderarts, onderzoek door een tandarts, verdere observaties en diagnostisch onderzoek is het hof van oordeel dat wel sprake is van medische behandelingen in de zin van artikel 1:265h lid 1 BW, maar gesteld noch gebleken is dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] niet in staat kunnen worden geacht om hun belangen ter zake te waarderen. Reeds om die reden kunnen deze onderdelen van het verzoek niet worden toegewezen. Overigens heeft de GI daarnaast de noodzaak van de medische behandelingen onvoldoende onderbouwd.
conclusie
5.7
Gelet op het voorgaande zal het hof vaststellen dat de kinderrechter de vervangende toestemming voor het verstrekken van de zorgverzekeringnummers niet rechtmatig heeft verleend. Voor zover de kinderrechter vervangende toestemming heeft verleend voor onderzoek door de kinderarts, onderzoek door een tandarts, verdere observaties en diagnostisch onderzoek én deze onderzoeken en observaties reeds hebben plaatsgevonden, zal het hof vaststellen dat de kinderrechter deze toestemming niet rechtmatig heeft verleend. Voor zover deze onderzoeken en observaties nog niet hebben plaatsgevonden, zal het hof de bestreden beschikking van 31 juli 2019 vernietigen en, in zoverre opnieuw beschikkende, het daartoe strekkende verzoek van de GI alsnog afwijzen.
proceskosten
5.8
Het hof acht geen redenen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als door de moeder is verzocht. Gelet op de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in beide instanties compenseren, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
in de zaak met zaaknummer 200.271.421 (ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing)
5.9
De wettelijke vereisten voor verlenging van een ondertoezichtstelling zijn te vinden in artikel 1:260 lid 1 BW en artikel 1:255 lid 1 BW. De kinderrechter kan de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.1
De wettelijke vereisten voor verlenging van een machtiging tot uithuisplaatsing zijn te vinden in artikel 1:265b lid 1 BW en artikel 1:265c lid 2 BW. De kinderrechter kan de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie kan de kinderrechter de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar kan verlengen.
5.11
Naar het oordeel van het hof heeft de kinderrechter op goede gronden en op juiste wijze beslist en heeft de kinderrechter de beslissing om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen goed uitgelegd. Het hof neemt deze uitleg na eigen onderzoek over en maakt deze tot de zijne. In aanvulling hierop overweegt het hof nog het volgende.
5.12
De kinderen zijn onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst, omdat er zorgen waren over hun ontwikkeling en de situatie waarin zij opgroeiden. De kinderen gingen niet naar school en hadden daardoor weinig contact met leeftijdsgenootjes. Binnen het gezin werd met argwaan naar de buitenwereld gekeken. Er was sprake van een sociaal isolement. Inzet van hulpverlening bij moeder en de kinderen heeft niet geleid tot een verbetering van de situatie. Sinds de uithuisplaatsing van de kinderen is wel een verbetering zichtbaar. De kinderen gaan met plezier naar school, zij hebben contact met leeftijdsgenootjes en zij ontwikkelen zich goed binnen het pleeggezin.
5.13
Voor zover de moeder stelt dat sprake is van gewijzigde omstandigheden die zouden moeten leiden tot een ander oordeel dan dat van de kinderrechter acht het hof dat standpunt onvoldoende gemotiveerd. De moeder is nog steeds van mening dat de kinderen hoofdbegaafd zijn en dat zij thuis passend onderwijs kregen (op universitair/bachelor niveau), terwijl uit het onderzoek van [H] is gebleken dat [de minderjarige2] op een gemiddeld intelligentieniveau en [de minderjarige1] op een (laag) gemiddeld intelligentieniveau functioneert. [de minderjarige2] volgt onderwijs op VMBO-TL niveau en [de minderjarige1] op VMBO-GL niveau. Uit de stukken die de GI heeft ingediend, blijkt dat er geen sprake is van samenwerking tussen de GI en de moeder. Het lukt de GI niet om met de moeder in gesprek te komen. De moeder zegt afspraken op het allerlaatste moment af. Zij verschijnt ook niet op afspraken bij andere instanties. Gezien de nog onveranderde visie en houding van de moeder is het hof met de GI van oordeel dat thuisplaatsing van de kinderen op dit moment niet aan de orde is. Niet is gebleken dat de moeder nu wel in staat is om de kinderen een passend opvoedingsklimaat te bieden, een opvoedingsklimaat dat aansluit bij hun mogelijkheden, waardoor zij zich op een evenwichtige manier kunnen ontwikkelen.
conclusie
5.14
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking van 30 september 2019 bekrachtigen.
proceskosten
5.15
Gelet op de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in beide instanties compenseren, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in de zaak met zaaknummer 200.268.165 (vervangende toestemming)
het hof stelt vast dat de kinderrechter de vervangende toestemming voor het verstrekken van de zorgverzekeringnummers niet rechtmatig heeft verleend;
voor zover de kinderrechter vervangende toestemming heeft verleend voor onderzoek door de kinderarts, onderzoek door een tandarts, verdere observaties en diagnostisch onderzoek én deze onderzoeken en observaties reeds hebben plaatsgevonden, stelt het hof vast dat de kinderrechter deze toestemming niet rechtmatig heeft verleend;
voor zover de hiervoor genoemde onderzoeken en observaties nog niet hebben plaatsgevonden, vernietigt het hof de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 31 juli 2019 en,
in zoverre opnieuw beschikkende,
wijst het hof het daartoe strekkende verzoek van de GI alsnog af;
in de zaak met zaaknummer 200.271.421 (ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing)
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 30 september 2019;
in beide zaken
compenseert de kosten van het geding in beide instanties, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeing-van Hees, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en R.A. Eskes, bijgestaan door mr. K.A.M. Oude Vrielink als griffier, en is op 27 oktober 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.