Uitspraak
Car City [appellant],
[appellant]
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.Waar gaat het in hoger beroep over?
4.De vaststaande feiten
5.De vordering en de beslissing in eerste aanleg
6.De beoordeling van de grieven en de vordering in hoger beroep
grief Ibetoogt [appellant] dat het volgens hem verheimelijken van de eigendomsoverdracht in 1998 en 2004 tot gevolg heeft dat [geïntimeerde] in het geheel geen aanspraak meer heeft op enige verhoging van de huurprijs. Het hof volgt [appellant] niet in deze stelling. [appellant] heeft ook niet aangegeven op welke juridische grond hij dit verweer baseert.
grief II, en deels nog in grief I. In de toelichting op die grief I betoogt [appellant] dat van een verhoging van de huurprijs al geen sprake kan zijn, omdat deze niet in een schriftelijke, nieuwe huurovereenkomst is vastgelegd. Het hof gaat daar niet in mee. Er bestaat geen verplichting om een (gewijzigde) huurovereenkomst schriftelijk vast te leggen. Dat in 2005 geen nieuw huurcontract is getekend betekent dan ook niet dat geen hogere huurprijs kan zijn overeengekomen.
grief IV, waarin [appellant] betoogt dat de kantonrechter in zijn eindvonnis op het tussenvonnis van 3 januari 2017 had moeten terugkomen.
grief IIIvecht [appellant] de berekening van de huurachterstand aan, uitsluitend op de grond dat hij tot op heden slechts een huur van hfl 750,- per maand is verschuldigd, in euro’s neerkomende op € 340,34. Dat standpunt deelt hof, gelet op het voorgaande, niet. Aangezien [appellant] de berekening verder niet heeft bestreden, faalt ook deze grief. Dat de huur na een eenmalige huurprijsaanpassing nu € 641,30 per maand bedraagt, is verder niet afzonderlijk door [appellant] bestreden.