ECLI:NL:GHARL:2020:9613

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 november 2020
Publicatiedatum
19 november 2020
Zaaknummer
200.279.162
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats, zorgregeling en kinderalimentatie in een echtscheidingsprocedure met ernstige conflicten tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats, zorgregeling en kinderalimentatie van drie minderjarige kinderen, in het kader van een echtscheidingsprocedure tussen de ouders. De ouders zijn verwikkeld in een ernstige echtscheidingsstrijd, wat leidt tot een onhoudbare situatie voor de kinderen. De vader heeft in hoger beroep verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te vestigen, terwijl de moeder verzoekt om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen momenteel bij de moeder verblijven, met een zorgregeling waarbij de kinderen in de oneven weken bij de vader zijn. De GI heeft een verzoek ingediend om de kinderen uit huis te plaatsen naar een neutrale plek, gezien de ernstige problemen tussen de ouders en de impact daarvan op de kinderen. Het hof heeft geoordeeld dat de huidige situatie niet kan worden gewijzigd, omdat de ouders niet in staat zijn om samen te werken in het belang van de kinderen. De vader's verzoeken zijn afgewezen en de bestreden beschikking is bekrachtigd. De moeder's draagkracht voor de kinderalimentatie is vastgesteld op basis van haar feitelijke situatie, en de vader's grief hierover is eveneens afgewezen. Het hof heeft de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, gezien de relatie tussen de partijen en de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.279.162
(zaaknummer rechtbank Gelderland 344612)
beschikking van 19 november 2020
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. van Riet-Holst te Utrecht,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H. Wolfs te Nijmegen.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Nijmegen,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 6 september 2019 en 21 februari 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 21 februari 2020 wordt hierna genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 20 mei 2020;
- het verweerschrift, tevens houdende incidenteel hoger beroep met producties;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht van mr. Wolfs van 7 oktober 2020 met producties;
- een journaalbericht van mr. Riet-van Holst van 13 oktober 2020 met spreekaantekeningen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 15 oktober 2020 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [C] verschenen. Namens de stichting zijn verschenen [D] en [E] , jeugdbeschermers.
2.3
Het hof heeft partijen in de oproep voor de zitting overeenkomstig de regels van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven en de in verband met het coronavirus tijdelijk opgestelde regelingen in aanvulling daarop verzocht, indien zij gebruik willen maken van spreekaantekeningen, deze uiterlijk twee dagen voor de mondelinge behandeling aan de andere procesdeelnemers en het hof te verstrekken.
Mr. Van Riet-Holst heeft haar spreekaantekeningen op 13 oktober 2020 in het geding gebracht. Mr. Wolfs heeft de spreekaantekeningen van vier A4-tjes pas ter mondelinge behandeling in hoger beroep uitgedeeld. Mr. Van Riet-Holst heeft daartegen bezwaar gemaakt. Het hof heeft besloten de spreekaantekeningen in ontvangst te nemen. De regeling is vooral bedoeld om de risico’s op verspreiding van het coronavirus te minimaliseren. Aangezien het overleggen van spreekaantekeningen (pleitnota) met een omvang van
vier A4-tjes in strijd is met het voormelde Procesreglement heeft het hof besloten dat mr. Wolfs in tien minuten twee pagina’s naar keuze mocht toelichten.

3.De feiten

3.1.
Het huwelijk van de partijen is [in] 2019 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank van 6 september 2019 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2009 te [F] ,
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2010 te [F] , en
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2012 te [F] ,
over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.3.
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 27 november 2018 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang:
- de kinderen aan de moeder toevertrouwd,
- een zorgregeling vastgesteld, waarbij de kinderen in de oneven week van vrijdagmiddag uit school om 14.30 uur tot maandagochtend naar school om 08.30 uur bij de vader verblijven en voorts in de oneven week van dinsdagmiddag na school om 14.30 uur tot woensdagochtend naar school om 08.30 uur en een uitgebreide regeling voor de vakanties en feestdagen vastgesteld die erop neerkomt dat de kinderen de helft van de vakanties en feestdagen bij de vader verblijven, en
- bepaald dat de vader met ingang van 16 oktober 2018 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] aan de moeder zal betalen een bedrag van € 209,- per kind per maand en als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige3] een bedrag van € 168,- per maand.
3.4.
Bij beschikking ex artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) met zaaknummer 352540 heeft de rechtbank op 17 april 2019 een raadsonderzoek gelast. De rechtbank achtte het noodzakelijk om via een raadsonderzoek nader te worden geïnformeerd om in de echtscheidingsprocedure beslissingen te kunnen nemen over de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling en het ouderlijk gezag over de kinderen.
3.5.
De kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft op 17 april 2019 de kinderen onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is daarna verlengd en loopt tot 17 april 2021.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Tussen partijen zijn in geschil de hoofdverblijfplaats van de kinderen, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende de kinderen en de kinderalimentatie.
Bij de bestreden beschikking is, uitvoerbaar bij voorraad, de hoofdverblijfplaats van de kinderen vastgesteld bij de moeder, een zorgregeling vastgesteld inhoudende dat de kinderen bij de vader verblijven:
  • in de oneven weken van vrijdagmiddag uit school om 14.30 uur tot maandagochtend naar school om 08.30 uur en in de even weken van dinsdagmiddag na school om 14.30 uur tot woensdagochtend naar school om 08.30 uur;
  • de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg, af te spreken.
Ook is bepaald dat de man met ingang van 6 september 2019 een bijdrage in de kosten van de kinderen aan de vrouw zal betalen van € 244,- per kind per maand.
4.2.
De vader is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking wat betreft de onderdelen onder 5.1 (de hoofdverblijfplaats), 5.2 (de zorgregeling) en 5.3 (de kinderalimentatie) te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
  • te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben, waarbij de kinderen bij de moeder verblijven overeenkomstig de zorgregeling zoals die nu voor de vader geldt;
  • verder te bepalen dat de kinderen de helft van de schoolvakanties bij de moeder zullen verblijven, waarbij de vader in de oneven jaren en de moeder in de even jaren het vakantieschema mag bepalen en wel in januari van ieder jaar, dan wel op het moment dat de schoolinformatie daarover voorhanden is;
  • subsidiair:afhankelijk van de coöperatieve en communicatieve opstelling van de moeder, vast te stellen dat de zorg- en opvoedingstaken bij helfte tussen partijen wordt verdeeld;
  • meer subsidiair:een zorgregeling vast te stellen als het hof juist acht.
  • ten aanzien van de kinderalimentatie met ingang van de datum van de beschikking van het hof een bijdrage vast te stellen op een bedrag conform het sub 25 juncto sub I gestelde dan wel een bijdrage die het hof juist acht.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vader meegedeeld dat hij zich voor wat betreft [de minderjarige1] refereert, omdat [de minderjarige1] sinds dit voorjaar geen contact met hem heeft gehad en dit nu weer opgebouwd gaat worden.
4.3.
De moeder heeft in het principaal hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd en
is op haar beurt met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. De moeder verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in het principaal hoger beroep de grieven ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen met uitzondering van de verdeling van de vakanties en feestdagen en de (gewijzigde) verzoeken van de vader af te wijzen. De moeder verzoekt in het incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover het de verdeling van de vakanties en feestdagen betreft en, opnieuw beschikkende, de verdeling van de vakanties en feestdagen vast te stellen overeenkomstig hetgeen onder punt 49 van het verweerschrift is genoemd.
4.4.
De vader voert verweer in het incidenteel hoger beroep en refereert zich aan het oordeel van het hof voor zover een co-ouderschapsregeling wordt vastgesteld met inachtneming van hetgeen hij met betrekking tot de studiedagen nog heeft aangevuld.

5.De motivering van de beslissing

De hoofdverblijfplaats en de zorgregeling
5.1.
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 1:377a, derde lid, BW een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 1:377c, eerste en tweede lid, BW wordt verschaft.
5.2
Het hof is van oordeel dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder en de huidige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in stand moet blijven. Gebleken is dat de ouders in een zeer ernstige echtscheidingsstrijd verwikkeld zijn geraakt en dat die strijd ten koste van de kinderen gaat. De GI en de raad - beide instanties zijn betrokken om de belangen van de kinderen te bewaken - verklaren onder meer het navolgende.
5.3
Volgens de GI gaat het niet goed met de kinderen. Er is sprake van diepgewortelde problemen tussen de ouders. De ouders hebben heel lang een relatie met elkaar gehad en zijn niet in staat oude, tussen hen geldende patronen in de nieuwe situatie te doorbreken. De raad heeft eerder vastgesteld dat de kinderen in de huidige situatie niet mogen voelen wat zij voelen en dat zij zich niet durven te uiten en dat is nog steeds het geval. De kinderen verkeren in een extreem groot loyaliteitsconflict en raken steeds verder van hun gevoel verwijderd. De ouders zeggen dat zij vanuit het belang van de kinderen willen handelen, maar geven daaraan onvoldoende uitvoering. De vader voelt zich verstoten en de moeder zit in een rouwproces vanwege de echtscheiding. De ouders zijn bezig met hun eigen verwerking en komen niet toe aan wat de kinderen nodig hebben. Voor parallel ouderschap is een ouderschapsplan nodig en het is niet mogelijk om dat samen met de ouders op te stellen. De GI heeft daarom een verzoek ingediend om de kinderen uit huis te mogen plaatsen naar een neutrale plek.
5.4
De vertegenwoordiger namens de raad is van mening dat de door de GI verzochte uithuisplaatsing naar een neutrale plek in het belang van de kinderen is. Om die reden moet de hoofdverblijfplaats van de kinderen op dit moment niet worden gewijzigd. De kinderen zijn al beschadigd en zullen daardoor alleen maar verder beschadigd raken. Er is heel veel hulp en ondersteuning voor de ouders ingezet en er zijn veel beschikkingen door de rechtbank gegeven, maar het is de ouders nog steeds niet gelukt om hun strijd tegen elkaar te doorbreken. De situatie waarin de kinderen verkeren bij de ouders vormt een ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen. De kinderen gaan hierdoor schade ondervinden bij het ontwikkelen van hun identiteit en zij zullen daardoor later problemen ondervinden bij het aangaan van relaties. In een neutraal pleeggezin kunnen de kinderen weer vertrouwen opbouwen met hulp van neutrale opvoeders. Het is wenselijk dat de ouders zelf een hulpverleningstraject gaan volgen. Gelet op de duur en verharding van de problematiek hebben de ouders nog een lange weg te gaan.
5.5
Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof gezien dat de ouders nog steeds niet voldoende beseffen dat zij de strijd moeten staken en moeten stoppen met elkaar te diskwalificeren en beschuldigen. Zij zijn samen met hun advocaten niet in staat om het overleg met elkaar aan te gaan en zich constructief op te stellen. Steeds wordt de belemmering daarvoor bij de andere ouder neergelegd. Als voorbeeld noemt het hof dat de moeder niet met vader in één ruimte wil zijn, omdat zij niet meer continue de verwijten van de vader wil aanhoren. Voor het hof is duidelijk dat beide ouders een aandeel hebben in het ontstaan van de huidige situatie, een situatie die volgens de GI voor de kinderen niet langer verantwoord is. De therapeuten van de kinderen hebben al geruime tijd geleden aangegeven dat de strijd tussen de ouders belemmerend werkt op de therapie voor de kinderen. Het is heel schadelijk voor de kinderen dat zij zich bij hun ouders niet vrij voelen om zich te uiten en dat zij bang zijn dat zij iets zeggen waardoor de situatie nog verder op scherp komt te staan. De ouders zijn het niet helemaal eens met deze constatering, maar het is opvallend dat meerdere professionals dit hebben waargenomen. Zolang de ouders hun eigen aandeel niet erkennen en daarvoor hun verantwoordelijkheid tegenover de kinderen niet gaan nemen, zal er onvoldoende voor de kinderen veranderen en zal professionele ondersteuning voor de kinderen noodzakelijk blijven. Betrokken hulpverleners en therapeuten kunnen de opstelling van de ouders niet veranderen, dat moeten de ouders zelf doen. De houding van de ouders is star. Beide ouders laten zich zodanig negatief uit over de andere ouder dat er geen mogelijkheden zijn om parallel ouderschap te realiseren. Daarom wil de GI overgaan tot een neutrale plaatsing van de kinderen. Er moet een einde komen aan de overbelasting van de kinderen door de strijd tussen hun ouders.
Deze overbelasting heeft er vermoedelijk al toe geleid dat [de minderjarige1] sinds dit voorjaar niet meer naar haar vader wil. Het lijkt er op dat [de minderjarige1] probeert zich aan de strijd tussen de ouders te onttrekken. In het licht van het loyaliteitsconflict waarmee de kinderen kampen moet ook niet te veel waarde worden gehecht aan de wensen die de kinderen volgens de ouders hebben geuit.
Het hof hoopt dat de ouders door het verzoek tot uithuisplaatsing van de GI alsnog wakker geschud worden en dat zij besluiten over hun eigen schaduw heen te gaan stappen. Het komt het hof wenselijk voor dat zij daarvoor beiden professionele ondersteuning voor zichzelf inschakelen. Zij blijven samen de ouders van de kinderen. Het proces om het wantrouwen naar elkaar te neutraliseren zal een flinke periode in beslag gaan nemen.
5.6
Het hof ziet geen enkele aanleiding om te verwachten dat de strijd tussen de ouders zal afnemen als [de minderjarige2] en [de minderjarige3] hun hoofdverblijfplaats bij de vader krijgen, dan wel als de vader een groter aandeel in de zorg- en opvoedingstaken voor de kinderen krijgt. De vader heeft dit niet gebaseerd op steekhoudende argumenten. Vanuit het perspectief van de kinderen, zal dit een ingrijpende verandering voor hen zijn die hun loyaliteitsproblematiek niet verkleint maar mogelijk zelfs vergroot. Bovendien zal bij een groter aandeel van de vader in de zorg voor de kinderen meer afstemming tussen de ouders noodzakelijk zijn. Daartoe zijn de ouders volstrekt niet in staat. De kinderen van partijen hebben juist behoefte aan een stabiele genormaliseerde situatie en daar moeten de ouders beiden voor gaan zorgen vanuit de huidige verzorgingssituatie. Het is goed mogelijk dat de vader voorheen een groter aandeel in de zorg voor de kinderen heeft gehad, maar dat is niet maatgevend. Het gaat om wat de kinderen op dit moment nodig hebben. Het is belangrijk dat de ouders zich alleen gaan richten op het verzorgen en begeleiden van de kinderen als de kinderen bij hem of haar verblijven en - behalve voor de noodzakelijke afstemming over de kinderen en de ouders elkaar verder proberen los te laten.
5.7
Op grond van het vorenstaande falen de grieven van de vader over de hoofdverblijfplaats en de zorgverdeling voor de kinderen in het principaal hoger beroep.
5.8
De moeder heeft in het incidenteel hoger beroep een nader gespecificeerde zorgregeling voor de vakanties en feestdagen verzocht. Het hof is van oordeel dat de regie voor de invulling van de omgang tijdens de vakanties en feestdagen, alsook voor de invulling van de studiedagen en verjaardagen, bij de jeugdbeschermers ligt, onafhankelijk van de situatie of de kinderen bij de moeder blijven wonen of mogelijk uit huis worden geplaatst. De jeugdbeschermers nemen kunnen als uitgangspunt de regeling in de bestreden beschikking nemen, inhoudende dat de kinderen zoveel mogelijk de helft van de vakanties en feestdagen bij iedere ouder doorbrengen. Indien met behulp van de jeugdbeschermer niet tot overeenstemming wordt gekomen, kan de jeugdbeschermer zo nodig een schriftelijke aanwijzing geven. De grief van de moeder faalt daarom eveneens.
De kinderalimentatie
5.9
De vader heeft in zijn grief over de kinderalimentatie gesteld dat de moeder ondanks haar arbeidsongeschiktheid in staat moet worden geacht om aanvullende inkomen te genereren. Haar aandeel in de kosten van de kinderen moet groter zijn, omdat voor het berekenen van de hoogte van haar draagkracht moet worden uitgegaan van 100% verdiencapaciteit, zeker wanneer de zorg voor de kinderen gelijkwaardig tussen de ouders zal worden verdeeld.
5.1
De moeder heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij is van mening dat de rechtbank een goede beslissing heeft genomen door uitsluitend rekening te houden met haar huidige feitelijke situatie omdat zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet meer inkomen kan genereren. Daar komt volgens de moeder nog bij dat zij nadien corona heeft gehad en dat zij daarvan diverse klachten heeft overgehouden waarvoor zij onder behandeling is van medisch specialisten.
5.11
Het hof overweegt als volgt. Beide ouders dienen naar rato van hun draagkracht bij te dragen in de kosten van de kinderen. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de behoefte van de kinderen vastgesteld op in totaal € 1.851,- per maand, ofwel € 617,- per kind per maand.
De moeder heeft betaalspecificaties van het UWV overgelegd waaruit blijkt dat zij nog steeds een WIA-uitkering ontvangt. In eerste aanleg heeft de moeder al een arbeidsdeskundig rapport overgelegd van 3 oktober 2019 waarin het arbeidsongeschiktheidspercentage van de moeder op 58,08 is gesteld. Daarin wordt vermeld dat de moeder ongeschikt is voor de werkzaamheden die zij voorafgaand aan haar ziekteperiode heeft verricht. Het percentage is tot stand gekomen door het maatmaninkomen (het inkomen van de moeder in het jaar voorafgaand aan haar eerste ziektedag) van de moeder te vergelijken met het uurloon in functies die passen bij de huidige mate van belastbaarheid van de moeder.
Voorts heeft de moeder in hoger beroep stukken overgelegd waaruit blijkt dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen de vrouw en haar voormalige werkgever heeft ontbonden. De moeder heeft toegelicht dat het UWV op dit moment niet van haar verwacht dat zij aanvullende inkomsten genereert.
Het hof is van oordeel dat de moeder haar situatie voldoende nader heeft onderbouwd met stukken en dat voldoende is komen vast te staan dat zij nog steeds te maken heeft met een beperkte mate van belastbaarheid. Daarbij komt nog dat de moeder op dit moment geen baan heeft en dat het zoeken en wennen aan een nieuwe werkomgeving voor de moeder extra spanningen zal meebrengen, terwijl haar privéomstandigheden - met het oog op de door eventuele uithuisplaatsing en op de verstandhouding met de vader - ook al veel spanningen met zich brengen. Het hof acht het daarom niet aannemelijk dat de moeder op dit moment in staat is om een nieuwe baan te gaan vervullen. De draagkracht van de moeder is terecht door de rechtbank vastgesteld op basis van haar feitelijke situatie. De grief van de man faalt.

6.De slotsom

in het principaal en in het incidenteel hoger beroep
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven van beide partijen met betrekking tot de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling. De grief van de vader met betrekking tot de kinderalimentatie faalt eveneens. Het hof zal de bestreden beschikking daarom bekrachtigen en beslissen als hierna onder 7 is vermeld.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de uit die relatie geboren kinderen betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en in het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem,
van 21 februari 2020;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, R. Feunekes en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door de griffier, en is op 19 november 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.