ECLI:NL:GHARL:2020:9914

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 november 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
19/01321
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waardevaststelling van een woning onder de Wet WOZ

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Baarn tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had eerder de waarde van een woning aan de [a-straat] 15A te [Z] vastgesteld op € 450.000, na een bezwaarschrift van de belanghebbende, die samen met haar echtgenoot eigenaar is van de woning. De heffingsambtenaar had de waarde voor het jaar 2018 vastgesteld op € 493.000, maar de rechtbank oordeelde dat deze waarde te hoog was en verlaagde deze. De heffingsambtenaar ging in hoger beroep, waarbij hij betoogde dat de rechtbank te weinig rekening had gehouden met het eigen verkoopcijfer van de woning. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn standpunt en dat de rechtbank terecht de waarde had vastgesteld op € 450.000. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De uitspraak werd gedaan door mr. A. van Dongen, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier, op 24 november 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 19/01321
uitspraakdatum: 24 november 2020
Uitspraak van de zevende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
heffingsambtenaarvan
de gemeente Baarn(hierna: de heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 19 september 2019, nummer UTR 19/81, in het geding tussen de heffingsambtenaar en
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 15A te [Z] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2017 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2018 vastgesteld op € 493.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerende-zaakbelasting 2018 vastgesteld.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd, de beschikking verminderd tot € 450.000, de aanslag dienovereenkomstig verminderd en de heffingsambtenaar gelast het grifierecht te vergoeden.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze plaatsgevonden op 13 november 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
De woning is een in 2005 gebouwd appartement met een berging en twee parkeerplaatsen. De woning heeft een inhoud van 474 m3. Belanghebbende is samen met haar echtgenoot [A] eigenaar van deze woning.
2.2.
De woning is op 12 oktober 2017 door belanghebbende en de echtgenoot gekocht voor € 528.000.

3.Geschil

In geschil is de waarde op de waardepeildatum.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Het Hof merkt om te beginnen op dat de Rechtbank per abuis uitspraak heeft gedaan op naam van de echtgenoot van belanghebbende, [A] . Het Hof leidt uit de stukken af dat [A] met toestemming van zijn echtgenote bezwaar en beroep heeft ingesteld tegen de aan haar opgelegde beschikking en aanslag. Het Hof vat de uitspraak van de Rechtbank op als een uitspraak in het geding tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar.
4.2.
In hoger beroep betoogt de heffingsambtenaar dat de Rechtbank te weinig rekening heeft gehouden met het eigen verkoopcijfer. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd en de uitspraak op bezwaar dient te worden bevestigd, aldus de heffingsambtenaar. Belanghebbende bepleit bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4.3.
In wezen draait het geschil om de vraag hoe het eigen verkoopcijfer, gerealiseerd ruim 9 maanden na de waardepeildatum, moet worden geïndexeerd. De Rechtbank heeft geoordeeld dat beide partijen het eigen standpunt niet aannemelijk hebben gemaakt en heeft de waarde in goede justitie vastgesteld op € 450.000.
4.4.
De heffingsambtenaar heeft voor de indexatie naar waardepeildatum gebruik gemaakt van cijfers van Vastgoedpro, waarin het indexatiecijfer voor de regio Utrecht is opgenomen. De heffingsambtenaar heeft het eigen verkoopcijfer met 6,3% geïndexeerd. Belanghebbende stemt in met de door de Rechtbank gebruikte indexatie, 17%. De heffingsambtenaar, op wie de bewijslast rust, heeft naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt dat het door hem gebruikte indexatiecijfer de waardestijging van de woning reflecteert. De heffingsambtenaar heeft ter zitting van het Hof erkend dat het een algemeen cijfer betreft voor de gehele provincie Utrecht en voor alle typen woningen. Het Hof is niet overtuigd dat dit cijfer ook juist is voor een groot appartement met twee parkeerplaatsen op de hoogste verdieping van een modern appartementencomplex in het centrum van het dorp [Z] . In dit verband heeft belanghebbende aangevoerd dat de waarde van de benedenwoning in twee jaar tijd met 41% zou zijn gestegen. Ook is het standpunt van de heffingsambtenaar niet te rijmen met zijn opmerking ter zitting bij de Rechtbank dat er weinig vergelijkbare woningen zijn in [Z] en dat er voor appartementen in [Z] een prijsstijging zou zijn geweest van wel 55%. De heffingsambtenaar heeft niet aannemelijk gemaakt dat de WOZ-waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Dat de heffingsambtenaar geen andere gegevens heeft om de waardestijging te onderbouwen, komt voor zijn rekening en risico. Het Hof ziet geen aanleiding om anders te oordelen dan de Rechtbank heeft gedaan.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt.

6.Beslissing

Het Hof:
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
  • bepaalt dat van de heffingsambtenaar op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 519.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is op 24 november 2020 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, Het lid van de enkelvoudige
belastingkamer,
(E.D. Postema) (A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24 november 2020.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.