De Rechtbank heeft de aanslag verminderd overeenkomstig hetgeen bij mediation is afgesproken. Met betrekking tot de gevraagde proceskostenvergoeding heeft de Rechtbank het volgende overwogen.
“12. Niet in geschil is dat de informatie in de overgelegde bijlage 3 bij het beroepschrift al in de aanslagfase was overgelegd en in de bezwaarfase andermaal is toegelicht. Verweerder heeft ter zitting erkend dat in de aanslag- en bezwaarfase onvoldoende is doorgevraagd. Had hij dat wel gedaan, dan was een beroepsprocedure niet nodig geweest, aldus verweerder.
13. Dat in de bezwaarfase onvoldoende overleg is gevoerd, wijt verweerder aan het feit dat hij door eiser in gebreke is gesteld en zodoende druk had ervaren, zodat een goed overleg niet meer mogelijk was.
14. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld.
15. De gang van zaken bij de aanslagregeling is weliswaar onzorgvuldig, maar naar het oordeel van de rechtbank niet dermate onzorgvuldig dat de bezwaarfase voorkomen had kunnen worden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de bezwaarfase is bedoeld om eventuele onvolkomenheden in de aanslagregeling te helen.
16. Met betrekking tot de bezwaarfase is de rechtbank van oordeel dat verweerder in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld. Alle noodzakelijke informatie om tot een concrete vaststelling van het verzamelinkomen te komen was al bij verweerder voorhanden. Bovendien is tijdens de hoorzitting hierop een toelichting gegeven. Onder meer is gesproken over de omstandigheid dat eiser geen recht had op een ‘out-of-base-allowance’ en dat verweerder hiermee in de aanslag ten onrechte rekening had gehouden. Hiermee heeft verweerder niets gedaan en heeft uitspraak op bezwaar gedaan conform de aanslag. De stelling van verweerder dat hij druk ervaarde vanwege de ingebrekestelling, maakt dat niet anders. Bovendien is in de bezwaarfase door gemachtigde nog met verweerder afgestemd dat de behandeling van het bezwaarschrift voortvarend zou worden opgepakt. Dat verweerder zich onder druk gezet voelde door de ingebrekestelling is volkomen aan hemzelf te wijten.
17. Gelet op het voorgaande zou een beroepsprocedure niet nodig zijn geweest als verweerder het bezwaar met normale zorgvuldigheid zou hebben behandeld. Om die reden ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten, gemaakt ter zake van de beroepsfase integraal te vergoeden. Eiser heeft onweersproken gesteld dat deze kosten € 11.848,22 (€ 6.203 + € 4.093,09 + € 840,68 + € 332,75 + € 378,70) bedragen. De rechtbank zal verweerder daarom veroordelen tot vergoeding van deze kosten.
18. Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.
19. Voorts stelt de rechtbank vast dat verweerder in de bezwaarfase niet over is gegaan tot het vergoeden van de kosten volgens het forfaitaire puntensysteem van het Bpb. De rechtbank zal hier alsnog toe overgaan.
20. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 562 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 261 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten in de bezwaarfase is de rechtbank niet gebleken.
21. De totale proceskostenvergoeding voor de bezwaar- en de beroepsfase bedraagt aldus € 12.410,22 (€ 11.848,22 + € 562).”