ECLI:NL:GHARL:2021:10287

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
200.241.212
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling onder regie van de gecertificeerde instelling met geleidelijke uitbreiding voor de vader en de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 november 2021 een beschikking gegeven inzake de omgangsregeling tussen de vader en zijn minderjarige kind. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Walet, heeft in hoger beroep verzocht om een omgangsregeling, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.N. Mulder, zich verzet tegen deze regeling. De zaak is eerder behandeld op 20 december 2018, 18 februari 2020 en 22 december 2020, waarbij het hof al eerder had geoordeeld dat de gronden van de moeder om de omgang te ontzeggen niet voldoende waren. Het hof heeft vastgesteld dat de omgang tussen de vader en de minderjarige nog steeds niet tot stand is gekomen, voornamelijk door de weerstand van de moeder.

Het hof heeft in deze beschikking de noodzaak benadrukt van statusvoorlichting aan de minderjarige over haar biologische vader, wat essentieel is voor haar identiteitsontwikkeling. De moeder heeft tot nu toe onvoldoende gedaan om deze voorlichting te geven, wat het hof zorgelijk acht. Het hof heeft besloten dat de omgangsregeling onder regie van de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming Gelderland, zal plaatsvinden, waarbij de omgang geleidelijk zal worden uitgebreid naar ten minste een halve dag per maand vóór het einde van de ondertoezichtstelling op 4 juni 2022. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

De beschikking is uitgesproken in het openbaar en is ondertekend door de rechters en de griffier. Het hof heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.241.212
(zaaknummer rechtbank Gelderland 325988)
beschikking van 4 november 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R. Walet te Hoevelaken, gemeente Nijkerk,
en
[verweerster],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.N. Mulder te Nijkerk.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende op een geheim adres,
verder: [belanghebbende] .
De gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen: de GI.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 20 december 2018, 18 februari 2020 en 22 december 2020 verwijst het hof naar zijn (tussen)beschikkingen van die data.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
  • een brief van 6 mei 2021 van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) met bijlage;
  • een e-mailbericht d.d. 21 juli 2021 van mr. Walet.
1.3
Op 7 oktober 2021 is de mondelinge behandeling voortgezet. Aanwezig waren:
- partijen, bijgestaan door hun advocaten,
- [belanghebbende] ,
- [naam1] , namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad),
- [naam2] en [naam3] , namens de GI.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij wat is overwogen en beslist in de (tussen)beschikkingen van 20 december 2018, 18 februari 2020 en 22 december 2020, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
Tussen partijen is de omgang tussen de vader en [de minderjarige] nog in geschil.
2.3
In de beschikking van 18 februari 2020 heeft het hof geoordeeld dat de gronden die de moeder heeft aangevoerd niet rechtvaardigen dat de vader het recht op (enige vorm van) omgang met [de minderjarige] wordt ontzegd. Het hof is van oordeel dat het opstarten van een omgang tussen de vader en [de minderjarige] in het belang van [de minderjarige] is. Om te bezien welke omgangsregeling het meest in het belang van [de minderjarige] is, heeft het hof de ouders verwezen naar het Centrum voor Jeugd en Gezin voor hulpverlening en begeleiding bij het tot stand brengen van een omgangsregeling.
2.4
In de beschikking van 22 december 2020 heeft het hof in hetgeen de moeder heeft aangevoerd geen aanleiding gezien terug te komen op voormeld oordeel. In deze beschikking is voorts geconstateerd dat de omgang tussen de vader en [de minderjarige] in de tussentijd echter niet tot stand gekomen is en de moeder blijft volharden in haar stelling dat de vader de omgang met [de minderjarige] moet worden ontzegd. Ook heeft de moeder nog steeds geen statusvoorlichting gegeven aan [de minderjarige] , ondanks dat statusvoorlichting van wezenlijk belang is voor de ontwikkeling van [de minderjarige] en [de minderjarige] het recht heeft om te weten wie haar vader is.
Het hof onderschrijft in deze beschikking de door de raad op de mondelinge behandeling naar voren gebrachte noodzaak om een beschermingsonderzoek te starten, nu het niet lukt de omgang tot stand te brengen. Het hof heeft geoordeeld dat de behandeling van de zaak dient te worden aangehouden teneinde de raad in de gelegenheid te stellen een beschermingsonderzoek te verrichten.
2.5
Naar aanleiding van dit beschermingsonderzoek en gelet op de uitkomst daarvan heeft de raad een verzoek tot ondertoezichtstelling bij de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, ingediend. Op 4 juni 2021 is [de minderjarige] onder toezicht van de GI gesteld tot uiterlijk 4 juni 2022.
2.6
Het hof is van oordeel dat op basis van de thans beschikbare informatie een eindbeschikking in deze procedure kan worden gegeven. Het hof overweegt als volgt.
2.7
Ingevolge artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
2.8
Het recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden. Op de ouder die met het gezag is belast, rust ingevolge artikel 1:247 lid 3 BW de verplichting om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:748).
2.9
Indien de rechter de gronden welke de met het gezag belaste ouder aanvoert om geen medewerking te verlenen aan de totstandkoming of de uitvoering van een omgangsregeling ongenoegzaam acht, dient hij op korte termijn alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste ouder ertoe te bewegen daaraan alsnog medewerking te verlenen. Deze gehoudenheid berust op de uit artikel 8 EVRM voortvloeiende verplichting van de nationale autoriteiten, onder wie de rechter, zich zoveel mogelijk in te spannen om het recht op ‘family life’ tussen ouders en hun kinderen mogelijk te maken (vgl. EHRM 17 april 2012, zaak 805/09). Van de rechter kan temeer een actieve opstelling worden verlangd naarmate voor de weigering van de met het gezag belaste ouder minder – of zelfs geen – goede en voldoende aannemelijk gemaakte gronden worden aangevoerd (HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:91).
2.1
Op de zitting is gebleken dat vanwege de weerstand van de moeder tegen contacten tussen de vader en [de minderjarige] nog steeds geen omgang tussen de vader en [de minderjarige] tot stand is gekomen. Van gronden die rechtvaardigen dat de vader het recht op omgang met [de minderjarige] wordt ontzegd, is niet gebleken.
2.11
De raad is van mening dat de vader op korte termijn een rol in het leven van [de minderjarige] dient te krijgen en acht het van belang, nu de weerstand van de moeder nog steeds aanwezig is, dat de regie hierin door de GI wordt genomen.
2.12
Het hof is het eens met het advies van de raad. Op dit moment is nog geen concrete omgang tussen de vader en [de minderjarige] in welke vorm dan ook mogelijk. Voordat omgang zal kunnen plaatsvinden, moet [de minderjarige] eerst door de moeder op de hoogte te worden gebracht van het bestaan van de biologische vader. In beginsel dient een kind, ten behoeve van zijn identiteitsontwikkeling, in een zo vroeg mogelijk stadium statusvoorlichting te krijgen en omgang met de niet-verzorgende ouder te hebben. Het kan schadelijk zijn voor het vertrouwen dat een kind in anderen heeft, wanneer hij pas op latere leeftijd bekend wordt met het feit dat degene die hij als zijn ouder beschouwt, niet zijn biologische ouder is. Naar het oordeel van het hof moet [de minderjarige] oud genoeg worden geacht om over haar biologische vader te worden voorgelicht. In het geval van [de minderjarige] is voorlichting temeer van belang nu [de minderjarige] recht heeft op omgang met de vader en die omgang niet eerder tot stand kan worden gebracht dan nadat de statusvoorlichting heeft plaatsgevonden. De bijzondere inzet die daarbij van de moeder wordt gevraagd lijkt zij niet (goed) te onderkennen. Het hof acht het zorgelijk dat de moeder nog steeds geen succesvolle statusvoorlichting aan [de minderjarige] heeft gegeven, ondanks dat het belang daarvan in deze procedure bij het hof meermaals is onderstreept. Hoewel de moeder stelt dat zij een begin heeft gemaakt met statusvoorlichting, is duidelijk dat [de minderjarige] niet weet dat de vader haar biologische vader is. De moeder heeft [de minderjarige] enkel via een poppenspel verteld dat zij een andere vader heeft. De moeder heeft hierbij geen foto van de vader getoond. Tot op heden is de statusvoorlichting niet althans onvoldoende van de grond gekomen. Het hof acht het van belang dat de statusvoorlichting door de moeder op zo kort mogelijke termijn wordt gerealiseerd. Indien de moeder de statusvoorlichting onvoldoende voortvarend ter hand neemt, hetgeen in de weg kan staan aan de totstandkoming van omgang tussen de vader en [de minderjarige] , dient de GI een rol spelen bij een succesvolle statusvoorlichting. Het hof acht het van belang dat op korte termijn statusvoorlichting zal plaatsvinden, waarna een (begeleide) omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] tot stand dient te worden gebracht. Nu er een gezinsvoogd betrokken is, kan deze de omgang invulling geven. Het hof zal daarom een omgangsregeling vaststellen waarbij de regie over de begeleiding, de duur en de frequentie van de omgang bij de gezinsvoogd ligt. Daarbij overweegt het hof dat vóór het einde van de huidige ondertoezichtstelling op 4 juni 2022 statusvoorlichting moet hebben plaatsgevonden én ten minste sprake moet zijn van een halve dag per maand omgang tussen de vader en [de minderjarige] . Het hof zal daarom na te melden omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] vaststellen, welke regeling het meest in het belang van [de minderjarige] wordt geacht.
2.13
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep gelet op de familierechtelijke betrekkingen compenseren.

3.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 21 maart 2018 ten aanzien van de omgangsregeling en in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] vast, in die zin dat er onder regie van de gezinsvoogd omgang zal plaatsvinden, waarbij de omgang geleidelijk wordt uitgebreid naar ten minste een halve dag per maand vóór het einde van de huidige ondertoezichtstelling op 4 juni 2022;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, P.B. Kamminga en I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door mr. A.B. de Wit als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. Weijers-van der Marck en is op 4 november 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.