ECLI:NL:GHARL:2021:10466

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
10 november 2021
Zaaknummer
200.300.847/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van ontruimingsvonnis in hoger beroep wegens belangenafweging tussen huurder en verhuurder

In deze zaak heeft de verhuurder, Stichting Wold & Waard, in kort geding een veroordeling gevraagd van de huurder, [naam1], wegens overlast. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen en de huurder veroordeeld tot ontruiming van de woning. De huurder, vertegenwoordigd door de Gemeentelijke Kredietbank Drenthe (GKB) als bewindvoerder, heeft hoger beroep aangetekend en verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis. Het hof heeft de vordering tot schorsing toegewezen, waarbij het zwaarwegende belang van de huurder, een 72-jarige vrouw met een slechte gezondheid, is meegewogen. De overlast werd niet door de huurder zelf veroorzaakt, maar door haar inwonende dochter. Het hof oordeelde dat de belangen van de GKB, die de huurder vertegenwoordigt, zwaarder wegen dan die van de verhuurder. De beslissing van de kantonrechter is geschorst, waardoor de huurder de uitkomst van het hoger beroep in haar woning mag afwachten. De zaak is verwezen naar de rol voor verdere procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.300.847/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 9433873)
arrest van 9 november 2021 in het incident ex art. 351 Rv
in de zaak van
de Gemeentelijke Kredietbank Drenthein haar hoedanigheid van beschermingsbewindvoerder van [naam1] ,
gevestigd in Assen,
appellante,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
de GKB,
advocaat: mr. W. Dwars, die kantoor houdt in Groningen,
tegen
de
Stichting Wold & Waard,
gevestigd in Leek ,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: eiseres,
hierna:
Wold & Waard,
advocaat: mr. P.C. van der Maas, die kantoor houdt in Haren.

1.De procedure bij de kantonrechter

1.1
Hoe de procedure bij de rechtbank is verlopen, blijkt uit het vonnis in kort geding van 27 september 2021 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen (hierna: de kantonrechter).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure bij het hof blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep (spoedappel) van 4 oktober 2021, waarin de grieven zijn opgenomen en een incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad (met bijlagen);
- de conclusie van eis van 12 oktober 2021;
- de memorie van antwoord in incident van 26 oktober 2021 (met bijlagen).
2.2
Partijen hebben arrest gevraagd in het incident. De GKB heeft de stukken daarvoor aan het hof gegeven.

3.De feiten, het geschil en de beslissing van de kantonrechter

3.1
Voor zover van belang voor de beoordeling in het incident, gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2
Sinds 23 december 1996 huurt [naam1] (hierna: [naam1] ) de woning aan de [adres] in [plaats] van Wold & Waard. [naam1] bewoont de woning samen met haar dochter [de dochter] (hierna: [de dochter] ). Op 30 januari 2019 is bewind ingesteld over alle goederen en gelden die aan [naam1] (zullen) toebehoren. Daarbij is de GKB aangesteld als haar bewindvoerder.
3.3
In 2005, 2010, 2014, 2017, 2020 en 2021 heeft Wold & Waard meerdere brieven gezonden aan [naam1] over meldingen van overlast. Omwonenden van [naam1] hebben in die meldingen beschreven dat zij overlast ondervinden door het gedrag van [naam1] , [de dochter] en bezoek van [naam1] en [de dochter] . Op 1 juli 2021 heeft Wold & Waard een laatste schriftelijke waarschuwing gegeven aan [naam1] . Bij de eerstvolgende melding van overlast zal de rechter worden gevraagd de huurovereenkomst te ontbinden, aldus Wold & Waard in die brief.
3.4
Op 8 augustus 2021 heeft bij de woning van [naam1] een incident plaatsgevonden waarbij een ambulance ter plaatse is geweest. Naar aanleiding van dit incident heeft Wold & Waard een buurtonderzoek uitgevoerd naar klachten van overlast. Wold & Waard heeft in dit kader elf reacties ontvangen van buurtbewoners die aangeven dat zij overlast ervaren van [de dochter] en het bezoek van [de dochter] .
3.5
Wold & Waard heeft [naam1] bij brief van 10 augustus 2021 de gelegenheid gegeven om de huurovereenkomst zelf op te zeggen, maar [naam1] is daar niet op ingegaan. Vervolgens is Wold & Waard een kort geding gestart.
3.6
Wold & Waard heeft in eerste aanleg gevorderd dat de GKB als bewindvoerder van [naam1] wordt veroordeeld tot ontruiming van de woning, met nevenvorderingen. Volgens Wold & Waard wordt door [de dochter] en haar bezoek voortdurend overlast veroorzaakt en is die overlast sinds mei 2021 niet meer beheersbaar. [naam1] kan een einde maken aan de overlast door haar dochter de deur te wijzen, maar dat heeft [naam1] niet gedaan. [naam1] (en [de dochter] ) hebben verder de aangeboden hulp niet voldoende geaccepteerd.
3.7
Het verweer van de GKB komt erop neer dat [naam1] geen verwijt te maken valt, omdat de overlast wordt veroorzaakt door een buitenstaander die [naam1] en [de dochter] lastig valt. [naam1] heeft er alles aan gedaan om die overlast te stoppen, onder meer door veelvuldig melding te doen bij de politie, maar dat heeft niet mogen baten.
3.8
De kantonrechter heeft de ontruimingsvordering toegewezen en de GKB als bewindvoerder van [naam1] veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen zes weken na betekening van het vonnis, met nevenveroordelingen.
3.9
Het bestreden vonnis van de kantonrechter van 27 september 2021 is op
29 september 2021 aan de GKB in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [naam1] betekend. De gedwongen ontruiming van de woning is door Wold & Waard aangezegd voor 11 november 2021 om 10:00 uur. Wold & Waard heeft aan de GKB laten weten dat zij de uitkomst van het hoger beroep niet wil afwachten.

4.De beoordeling in het incident

4.1
In het incident vordert de GKB dat de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis wordt geschorst totdat op het hoger beroep is beslist.
4.2
Het hof beoordeelt de incidentele vordering aan de hand van de criteria die de Hoge Raad heeft gegeven in het arrest van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026). Deze criteria houden in dat een uitvoerbaar verklaarde veroordeling uitvoerbaar is, ook als daartegen hoger beroep is ingesteld. Het hof kan de uitvoerbaarheid van het veroordelend vonnis schorsen, als het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij. Bij de belangenafweging is een belangrijk gezichtspunt dat de eerste rechter de vordering heeft toegewezen en dat moet worden voorkomen dat het instellen van hoger beroep wordt gebruikt als middel om uitstel van executie te verkrijgen (HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688).
4.3
Het hof gaat uit van de overwegingen en beslissingen van het vonnis van de kantonrechter. De kans van slagen van het hoger beroep blijft daarbij buiten beschouwing. Als blijkt dat de beslissing van de kantonrechter op een kennelijke misslag berust, kan het hof daaraan wel gevolgen verbinden voor de uitvoerbaarheid. De GKB heeft echter niet gesteld dat één of meer van de beslissingen van de kantonrechter berusten op een kennelijke misslag.
4.4
Verder heeft de kantonrechter in deze zaak een gemotiveerde beslissing gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het vonnis. Uit de hierboven genoemde arresten van de Hoge Raad volgt dat in zo'n geval de incidenteel eiser die wijziging van deze beslissing wenst, aan zijn vordering feiten en omstandigheden ten grondslag moet leggen die bij de door de vorige rechter gegeven beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak van de vorige rechter hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
4.5
Ter onderbouwing van de incidentele vordering heeft de GKB aangevoerd dat tenuitvoerlegging van het vonnis onomkeerbare gevolgen zal hebben. [naam1] moet dan immers de woning verlaten en elders onderdak vinden. Wanneer dan de woning wordt verhuurd aan een derde, ontstaat een situatie die onomkeerbaar is. De GKB is het niet eens met de overwegingen van de kantonrechter op grond waarvan het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Bovendien heeft de kantonrechter er geen rekening mee kunnen houden dat mevrouw [naam2] , die werkzaam is voor de gemeente Westerkwartier, haar best doet om een passende oplossing te vinden voor [de dochter] en indien nodig ook voor [naam1] . Evenmin heeft de kantonrechter rekening kunnen houden met de begeleiding vanuit Wender. Die hulpverlenende instantie spant zich ook in om andere huisvesting voor [de dochter] te vinden. Hieruit volgt dat [de dochter] op korte termijn zal verhuizen. Dat is volgens de
GKB een voldoende rechtvaardiging om de gedwongen ontruiming vooralsnog niet door te laten gaan, omdat het ontruimingsvonnis immers niet is gebaseerd op overlast die door [naam1] is veroorzaakt. Een andere beslissing berooft het hoger beroep van het belang, aldus tot zover de GKB.
4.6
Het hof begrijpt uit wat is aangevoerd door de GKB dat [naam1] bij de huidige stand van zaken bij een ontruiming in de daklozenopvang terecht zou komen. Uit het bestreden vonnis blijkt niet dat de kantonrechter deze omstandigheid heeft meegewogen, zodat hier sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden zoals bedoeld in 4.4. Wanneer het hof vervolgens de belangen van partijen tegen elkaar afweegt, valt die beoordeling op dit moment uit in het voordeel van [naam1] . Het is voor het hof duidelijk dat Wold & Waard er belang bij heeft haar andere huurders die wonen in de nabijheid van [naam1] en [de dochter] te vrijwaren van overlast. Dit belang is echter niet zo dringend dat het rechtvaardigt dat [naam1] , die 72 jaar is en een zwakke gezondheid heeft (recent herseninfarct), op korte termijn in de daklozenopvang terecht komt. Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat overlast van jaren geleden een dergelijk dringend belang niet ondersteunt, terwijl de recente overlast – hoe ernstig ook – niet door [naam1] als huurder, maar door (bekenden van) haar inwonende dochter [de dochter] wordt veroorzaakt. En zoals Wold & Waard zelf memoreert in haar incidentele antwoordmemorie zijn er ook andere, voor [naam1] minder verstrekkende manieren om op te treden tegen [de dochter] en de overlast die laatstgenoemde kennelijk aantrekt.
4.7
Onder deze omstandigheden oordeelt het hof dat de belangen van de GKB in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [naam1] voorgaan op de belangen van Wold & Waard. De incidentele vordering zal daarom worden toegewezen.
4.8
De beslissing over de kosten van het incident zal worden aangehouden tot de einduitspraak. De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen om voort te procederen.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
in het incident
schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis van de kantonrechter van 27 september 2021;
bepaalt dat omtrent de kosten zal worden beslist bij einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar
de rol van 7 december 2021voor memorie van antwoord.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, J. Smit en P.S. Bakker, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 9 november 2021.