ECLI:NL:GHARL:2021:10509

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
200.295.054
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vernietiging erkenning van een minderjarige en wijziging van gezag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder tot vernietiging van de erkenning van haar minderjarige dochter door de vader en om te worden belast met het eenhoofdig gezag. De moeder is niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek, omdat de bijzondere curator, die de wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige is, niet instemde met het verzoek tot vernietiging van de erkenning. Het hof oordeelt dat de moeder niet de bevoegdheid heeft om dit verzoek in te dienen, aangezien de vader niet de biologische vader is en de bijzondere curator de enige is die dit verzoek kan indienen. De moeder en de vader hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over de minderjarige, en het hof concludeert dat er geen onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders. De communicatie tussen de ouders is weliswaar niet optimaal, maar dit is onvoldoende om het gezamenlijk gezag te beëindigen. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking van de rechtbank Overijssel, waarbij de moeder niet-ontvankelijk is verklaard in haar verzoek tot vernietiging van de erkenning en het verzoek om eenhoofdig gezag is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.295.054
(zaaknummer rechtbank Overijssel 257083)
beschikking van 11 november 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. Akman te Enschede,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader,
verweerder in hoger beroep,
advocaat: mr. A.R. de Witte te Hengelo (O),
en
[de bijzondere curator],
advocaat te Nijverdal,
in de hoedanigheid van bijzondere curator,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de bijzondere curator.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling,
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Hengelo (O),
hierna te noemen: de Gl.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo (verder ook te noemen: de rechtbank), van 26 november 2020 en 17 maart 2021, zoals hersteld bij beschikking van 7 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De herstelde beschikking van 17 maart 2021 wordt verder ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 21 mei 2021;
- het verweerschrift van de vader met producties;
- het verweerschrift van de bijzondere curator.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 26 oktober 2021 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder met haar advocaat;
- de vader met zijn advocaat;
- de bijzondere curator;
- [naam1] en [naam2] , namens de GI;
De raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) is -met kennisgeving vooraf- niet aanwezig.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader hebben een relatie gehad. Uit deze relatie zijn twee kinderen geboren. De moeder heeft ook uit een eerdere relatie een kind: [de minderjarige1] , geboren [in] 2016 te [woonplaats1] . De vader is niet de biologische vader van [de minderjarige1] , maar heeft haar wel erkend. De moeder en de vader oefenen sinds 14 oktober 2019 gezamenlijk het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] uit. [de minderjarige1] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van 9 december 2019 is [de minderjarige1] voorlopig onder toezicht van de GI gesteld. Bij beschikking van 17 februari 2020 heeft de kinderrechter [de minderjarige1] onder toezicht van de GI gesteld. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 16 februari 2021 en duurt tot 17 februari 2022.
3.3
Bij beschikking van 26 november 2020 heeft de rechtbank mr. Knobben benoemd
tot bijzondere curator en iedere verdere beslissing aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot vernietiging van de erkenning van [de minderjarige1] door de vader en het verzoek van de moeder om te worden belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige1] afgewezen.
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt de bestreden beschikking ten aanzien van de erkenning en het gezag te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de erkenning van [de minderjarige1] door de vader te vernietigen en te bepalen dat de
moeder wordt belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige1] .
4.3
De vader en de bijzondere curator voeren verweer en verzoeken om, voor zover nodig uitvoerbaar bij voorraad, de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans haar hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, eventueel onder aanvulling en verbetering van de gronden.

5.De motivering van de beslissing

Erkenning
5.1
Op grond van artikel 1:205 lid 1 BW kunnen het kind zelf, de erkenner en de moeder vernietiging van een erkenning verzoeken als de erkenner niet de biologische vader van het kind is, met inachtneming van de in dat artikel genoemde gronden en wettelijke termijnen.
5.2
De erkenning is gedaan terwijl de moeder en de vader wisten dat de vader niet de biologische vader van [de minderjarige1] was. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat in dit geval alleen nog de bijzondere curator bevoegd is om namens [de minderjarige1] een verzoek tot vernietiging van de erkenning op grond van artikel 1:205 lid 1 onder a BW in te dienen. De gronden voor vernietiging door de vader of de moeder die zijn genoemd in artikel 1:205 lid 1 onder b en c BW zijn hier niet van toepassing. In artikel 1:212 BW staat dat in zaken van afstamming het minderjarige kind, optredend als verzoeker of belanghebbende, wordt vertegenwoordigd door een bijzondere curator. In zaken van afstamming is de bijzondere curator dan ook de wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige; de ouders zijn dat niet. De bijzondere curator heeft het verzoek van de moeder niet overgenomen. Sterker nog, de bijzondere curator voert verweer tegen het verzoek van de moeder. Gelet op het vorenstaande is de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot vernietiging van de erkenning namens [de minderjarige1] .
Gezag
5.3
Ingevolge artikel 1:253n BW kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.4
Het hof stelt voorop dat de stelling van de moeder dat de vader het gezamenlijk gezag zonder haar instemming zou hebben laten registreren tegenover de gemotiveerde betwisting van de vader onvoldoende is onderbouwd. Ook is niet gebleken dat het gezamenlijk gezag is ontstaan op grond van onjuiste of onvolledige gegevens. De gewijzigde omstandigheden zijn volgens de moeder de slechte verstandhouding en communicatie tussen de moeder en de vader, waardoor de situatie is ontstaan dat [de minderjarige1] klem en verloren raakt indien het gezamenlijk gezag in stand blijft.
5.5
Het uitgangspunt van de wetgever is dat het in het belang van het kind is dat de ouders gezamenlijk zijn belast met het gezag over hun kind. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt niet mee dat het in het belang van hun kind is dat het ouderlijk gezag slechts door één van de ouders moet worden uitgeoefend. Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijk overleg ter zake van hun gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders.
5.6
In het geval ouders niet meer samenleven en moeizaam communiceren kan dat betekenen dat - waar nodig - de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, ten minste in staat zijn hun kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, zal er in het algemeen geen onaanvaardbaar risico zijn dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders.
De enkele omstandigheid dat de communicatie tussen de ouders moeizaam verloopt, is op zichzelf onvoldoende om het oorspronkelijke verzoek van de moeder alsnog in hoger beroep toe te wijzen. Er is dan (nog) geen sprake zijn van een onaanvaardbaar risico dat het kind bij voortzetting van het gezamenlijk ouderlijk gezag, klem of verloren dreigt te raken of dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.7
Het hof oordeelt tegen die achtergrond als volgt. Vast staat dat de communicatie tussen de ouders met betrekking tot [de minderjarige1] op dit moment niet goed is. De vader en de moeder zijn echter ten aanzien van hun andere twee kinderen, [kind1] en [kind2] , voor wie een co-ouderschapsregeling geldt, in staat met elkaar te overleggen. Het hof ziet niet in waarom dat voor [de minderjarige1] (in de toekomst) niet ook zou kunnen. De uitoefening van het gezag over [de minderjarige1] wordt kennelijk bemoeilijk doordat [de minderjarige1] in de beleving van de moeder angst voor de vader heeft, waardoor het voor [de minderjarige1] lastig is om het contact met de vader aan te gaan. De moeder heeft in hoger beroep haar stelling dat [de minderjarige1] hierdoor klem of verloren dreigt te raken, niet nader onderbouwd. Het hof acht het op dit moment onvoldoende aannemelijk dat sprake is van een situatie waarin er een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige1] klem of verloren raakt tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen. Evenmin is een wijziging van het gezag anderszins in het belang van [de minderjarige1] noodzakelijk. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting zijn geen feiten en/of omstandigheden naar voren gekomen op grond waarvan het hof tot een ander oordeel komt dan de rechtbank inzake het ouderlijk gezag ten aanzien van [de minderjarige1] . Het hof is met de rechtbank van oordeel dat in het belang van [de minderjarige1] is dat de ouders gezamenlijk het gezag over haar uitoefenen. De vader blijft op die manier in beeld en kan zich als gelijkwaardig ouder positioneren. De ouders blijven hierdoor bovendien genoodzaakt te werken aan het verbeteren van de communicatie en hun onderlinge verstandhouding. Momenteel zou de GI behulpzaam kunnen zijn bij geschilpunten tussen de ouders over de opvoeding en verzorging van [de minderjarige1] . Het hof gaat ervan uit dat, nu het hof op wezenlijke geschilpunten voor hen een knoop doorhakt, de vader en de moeder in de toekomst weer in staat zullen zijn om in goed overleg gezamenlijk beslissingen over [de minderjarige1] te nemen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven van de moeder. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 17 maart 2021, zoals hersteld bij beschikking van 7 juli 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en D.J.M. van de Voort, bijgestaan door mr. A.B. de Wit als griffier, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Van de Voort en is op 11 november 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.