ECLI:NL:GHARL:2021:1052

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
200.286.632/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsingsincident in hoger beroep betreffende ontruiming van woning en bedrijfsruimte na ontbinding huurovereenkomst

In deze zaak gaat het om een schorsingsincident dat is ingediend door [appellant], die tevens h.o.d.n. [appellant] MKC is, tegen KMB Vastgoed B.V. De procedure betreft een hoger beroep tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, waarin [appellant] is veroordeeld tot ontruiming van een woning en een bedrijfsruimte. De voorzieningenrechter heeft in zijn vonnis van 7 oktober 2020 geoordeeld dat [appellant] de woning en de loods moet ontruimen, met een dwangsom van € 500,- per dag bij niet-naleving. [appellant] heeft verzocht om schorsing van de uitvoerbaarheid van dit vonnis, waarbij hij aanvoert dat hij zijn bedrijf zal moeten beëindigen en geen vervangende woonruimte kan vinden binnen de gestelde termijn.

Het hof heeft de vordering tot schorsing beoordeeld aan de hand van de criteria die zijn vastgesteld door de Hoge Raad. Het hof concludeert dat de belangen van KMB, die de percelen heeft gekocht uit het faillissement van Hartman Kwekerijen B.V., zwaarder wegen dan die van [appellant]. Het hof heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de eerdere beslissing van de voorzieningenrechter kunnen rechtvaardigen. De argumenten van [appellant] zijn niet voldoende onderbouwd en de vordering tot schorsing is afgewezen. De kosten van het incident worden aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.286.632/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 174877)
arrest van 2 februari 2021 in het incident ex art. 351 Rv
in de zaak van
[appellant] , tevens h.o.d.n. [appellant] MKC,
die woont in [A] ,
appellant, tevens eiser in het incident,
bij de rechtbank: gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. A.L. van Onna, die kantoor houdt in Franeker,
tegen
KMB Vastgoed B.V.,
die is gevestigd in 's-Gravenzande,
geïntimeerde, tevens verweerster in het incident,
bij de rechtbank: eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie,
hierna:
KMB,
advocaat: mr. M.J. Sterrenburg, die kantoor houdt in Naaldwijk.

1.De procedure bij de rechtbank

1.1
Hoe de procedure bij de rechtbank is verlopen, blijkt uit het vonnis in kort geding van 7 oktober 2020 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden (hierna: de voorzieningenrechter).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure bij het hof blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 4 november 2020, waarin de grieven zijn opgenomen en een vordering tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad op grond van art. 351 Rv (met bijlagen);
- de conclusie van eis van 8 december 2020;
- de memorie van antwoord in het incident van 22 december 2020.
2.2
Partijen hebben arrest gevraagd in het incident en zij hebben daarvoor de stukken aan het hof gegeven.
3 De feiten, het geschil en de beslissing van de voorzieningenrechter
3.1
[appellant] bewoont de woning aan de [a-straat1] in [A] . Ook oefent hij zijn onderneming uit vanuit een loods op hetzelfde adres.
3.2
[appellant] huurde de woning met loods laatstelijk van Hartman Kwekerijen B.V. (hierna: Hartman). In 2018 bedroeg de huur € 3.506,19 per maand. Bij verstekvonnis van 4 september 2018 heeft de kantonrechter de huurovereenkomst ontbonden. [appellant] is daarbij veroordeeld tot betaling van € 35.061,90 aan achterstallige huur en om het gehuurde te ontruimen. Hartman heeft dit vonnis niet ten uitvoer gelegd voordat zij eind 2019 failliet ging.
3.3
KMB heeft in november 2019 meerdere percelen gekocht uit het faillissement van Hartman, waaronder de percelen waarop zich de woning en loods bevinden.
3.4
[appellant] heeft geen contract met een energieleverancier. De levering van gas en elektriciteit is bij KMB in rekening gebracht. [appellant] heeft niet voldaan aan het verzoek van KMB om de energiekosten te betalen.
3.5
[appellant] heeft tot op heden geen vergoeding betaald aan KMB voor het gebruik van de woning met loods. KMB en [appellant] hebben overleg gevoerd, maar tot het sluiten van een schriftelijke huurovereenkomst heeft dat niet geleid. KMB heeft [appellant] meer dan eens gesommeerd om de woning en de loods te ontruimen, maar [appellant] heeft daar niet aan voldaan.
3.6
KMB heeft bij de voorzieningenrechter gevorderd (in conventie) dat [appellant] wordt veroordeeld om tot ontruiming over te gaan, op straffe van verbeurte van een dwangsom. [appellant] heeft in voorwaardelijke reconventie gevorderd dat de termijn van de ontruiming wordt vastgesteld op twee jaar, dan wel op één jaar of een half jaar.
3.7
In het bestreden vonnis van 7 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter [appellant] veroordeeld tot ontruiming van de woning en de bedrijfsruimte, uiterlijk op 1 februari 2021. Doet [appellant] dit niet, dan verbeurt hij een dwangsom van € 500,- per dag tot een maximum van € 25.000,-. Ook is [appellant] veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Alle andere vorderingen in conventie en in voorwaardelijke reconventie zijn afgewezen.

4.De beoordeling in het incident

4.1
In het incident vordert [appellant] schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis.
4.2
Het hof zal deze vordering beoordelen aan de hand van de criteria die de Hoge Raad heeft gegeven in het arrest van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026). Deze criteria houden in dat een veroordeling uitvoerbaar is, ook als daartegen hoger beroep is ingesteld. Het hof kan de uitvoerbaarheid schorsen als het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij. Bij de belangenafweging is een belangrijk gezichtspunt dat de voorzieningenrechter de vordering van KMB heeft toegewezen en dat moet worden voorkomen dat het instellen van hoger
beroep door [appellant] wordt gebruikt als middel om uitstel van executie te verkrijgen (HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688). Het hof gaat uit van de overwegingen en beslissingen van het vonnis van de voorzieningenrechter. De kans van slagen van het hoger beroep blijft buiten beschouwing.
4.3
In deze zaak is van belang dat de voorzieningenrechter een gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het vonnis. Uit de hiervoor genoemde arresten van de Hoge Raad volgt dat in zo'n geval de incidenteel eiser die wijziging van deze beslissing wenst, aan zijn vordering feiten en omstandigheden ten grondslag moet leggen die bij de door de vorige rechter gegeven beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak van de vorige rechter hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken. Als blijkt dat de beslissing van de voorzieningenrechter op een kennelijke misslag berust, kan het hof daaraan wel gevolgen verbinden voor de uitvoerbaarheid.
4.4
Ter onderbouwing van zijn incidentele vordering heeft [appellant] aangevoerd dat hij in geval van een ontruiming zijn bedrijf zal moeten beëindigen en dat hij niet tijdig vervangende woonruimte zal kunnen vinden. Het is namelijk niet mogelijk om binnen drie maanden passende bedrijfsruimte te vinden, aangezien daarin spoelkuilen en waterbassins nodig zijn. Indien niet aanwezig, zullen die moeten worden geïnstalleerd en zo nodig zal de nieuwe locatie moeten worden aangepast om de machines te herbergen. De benodigde vergunningen kunnen in een dergelijk kort tijdsbestek niet gerealiseerd worden. Anderzijds heeft KMB niet aangetoond dat zij de desbetreffende percelen op zo’n korte termijn nodig heeft. Van geïnteresseerde huurders is niets gebleken, noch van kopers. Aan zijn belangen om woonruimte te houden en zijn bedrijf te kunnen voortzetten dient daarom meer gewicht te worden toegekend dan aan de belangen van KMB, aldus [appellant] .
4.5
Dezelfde argumenten heeft [appellant] in eerste aanleg bij de voorzieningenrechter naar voren gebracht. De voorzieningenrechter heeft echter het belang van KMB om het door haar gekochte te kunnen gebruiken/verhuren om daar enig rendement uit te halen, zwaarder laten wegen dan het belang van [appellant] . Nieuwe feiten of omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het bestreden vonnis van de voorzieningenrechter zijn door [appellant] niet gesteld. Evenmin stelt [appellant] dat de beslissing van de voorzieningenrechter berust op een kennelijke misslag. Gelet op het beoordelingskader dat hiervoor in 4.2 en 4.3 is weergegeven, kunnen deze argumenten niet leiden tot toewijzing van de incidentele vordering.
4.6
Dat [appellant] , zoals hij stelt, tijdens de ontruimingstermijn in staat is een maandelijkse vergoeding te voldoen aan KMB, is onvoldoende voor een andere uitkomst. Deze stelling is in het geheel niet onderbouwd en tegen de achtergrond van het feit dat [appellant] sinds november 2019 nog niets heeft betaald aan KMB niet geloofwaardig. KMB heeft terecht aangevoerd dat van haar in die omstandigheden niet kan worden verlangd de woning en de bedrijfsruimte nog langer ter beschikking te stellen aan [appellant] .
4.7
Het hof zal de incidentele vordering afwijzen. De beslissing omtrent de kosten van het incident zal worden aangehouden tot de einduitspraak. De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen om voort te procederen.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
in het incident
wijst de vordering af;
bepaalt dat omtrent de kosten zal worden beslist bij einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar
de rol van 2 maart 2021voor memorie van antwoord.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, M.W. Zandbergen en J. Smit, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 2 februari 2021.