ECLI:NL:GHARL:2021:10842

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
200.276.113
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag in proeftijd en goed werkgeverschap in de zorgsector

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 november 2021, staat het ontslag van een zorgmedewerker in de proeftijd centraal. De eiseres, Teamzorg B.V., een thuiszorgorganisatie gevestigd in Nijmegen, heeft de arbeidsovereenkomst met de gedaagde, een 29-jarige zorgmedewerker van Curaçao, beëindigd tijdens de proeftijd. De gedaagde had eerder een arbeidsovereenkomst voor een jaar getekend, met een proeftijd van één maand. Teamzorg heeft het ontslag gemotiveerd met de stelling dat de gedaagde niet op het vereiste niveau functioneerde. De gedaagde heeft echter een schadevergoeding geëist van Teamzorg, omdat zij meende dat het ontslag in strijd was met goed werkgeverschap en dat Teamzorg haar onvoldoende had geïnformeerd over de voorwaarden van de arbeidsovereenkomst.

De kantonrechter heeft de vorderingen van de gedaagde gedeeltelijk toegewezen, maar Teamzorg ging in hoger beroep. Het hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat Teamzorg inderdaad niet heeft gehandeld in strijd met goed werkgeverschap. Het hof oordeelde dat het ontslag tijdens de proeftijd rechtsgeldig was, omdat de gedaagde niet voldeed aan de functie-eisen. Bovendien heeft het hof vastgesteld dat Teamzorg niet tekort is geschoten in haar informatieplicht, aangezien de gedaagde op de hoogte was van de voorwaarden van de arbeidsovereenkomst. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd voor zover het een schadevergoeding toekende aan de gedaagde, en heeft de gedaagde veroordeeld tot terugbetaling van het eerder toegewezen bedrag aan Teamzorg. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.276.113
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, 7298214)
arrest van 23 november 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Teamzorg B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
eiseres in hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: ‘Teamzorg’,
advocaat: mr. M.G.N. de Jonge.
toevoegingsnummer: 2GA9220
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in hoger beroep,
eiseres in eerste aanleg,
hierna: ‘ [gedaagde] ’,
advocaat: mr. J.M.A.P. van Pul.

1.Waar gaat deze zaak over?

Feiten
1.1.
Teamzorg is een in Nijmegen werkende thuiszorgorganisatie voor ouderen. Zij verricht diensten en biedt oplossingen op het gebied van persoonlijke verzorging, huishoudelijke hulp, individuele begeleiding en ondersteuning en verpleging. [gedaagde] , 29 jaar oud, is geboren en getogen op Curaçao, heeft op 20 januari 2012 haar diploma ziekenverzorgende Verzorging IG, niveau 3 behaald en heeft op Curaçao tot en met 10 mei 2018 gewerkt als ziekenverzorgende. In het voorjaar van 2018 heeft Teamzorg een advertentie geplaatst in het Antilliaans Dagblad, waarin zij personeel werft op Curaçao. Op 24 april 2018 heeft Teamzorg een recruitment dag georganiseerd in een hotel op Curaçao, waar informatie is gegeven over het werken bij Teamzorg in Nederland. [gedaagde] is op die dag aanwezig geweest en heeft vervolgens bij Teamzorg gesolliciteerd. Op 8 juli 2018 heeft zij een concept arbeidsovereenkomst ontvangen, op 19 juli 2018 is zij in Nederland aangekomen, op 23 juli 2018 hebben partijen een arbeidsovereenkomst ondertekend en is [gedaagde] gestart met haar werk als verzorgende IG. Dit op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar met een proeftijd van één maand. Ten behoeve van de emigratie naar Nederland hebben partijen een overeenkomst van geldlening gesloten van € 696 voor de kosten van de vliegreis van Curaçao naar Amsterdam, waarmee [gedaagde] zich heeft verbonden de kosten met rente aan Teamzorg terug te betalen. Van 19 juli tot en met 28 juli 2018 heeft [gedaagde] samen met twee andere bewoners gewoond in een door Teamzorg tijdelijk te beschikking gestelde woonruimte in [plaats1] . Op 25 juli 2018 hebben de directeur van Teamzorg en [gedaagde] een huurovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten voor een woning te [plaats2] , waar [gedaagde] samen met twee collega’s van 28 juli 2018 tot 18 september 2018 hebben gewoond. Op 8 augustus 2021 heeft Teamzorg [gedaagde] laten weten dat zij vanaf dat moment ingeroosterd zal worden op verzorging in plaats van op verpleging. Op 22 augustus 2021 heeft Teamzorg [gedaagde] mondeling en op 27 augustus 2021 schriftelijk laten weten dat zij heeft besloten niet met haar verder te gaan en de arbeidsovereenkomst in de proeftijd te beëindigen per 22 augustus 2021. [gedaagde] is vanaf 22 oktober 2018 werkzaam in [plaats3] bij een andere werkgever in de zorg.
Het geschil en de beslissing van de kantonrechter
1.2.
[gedaagde] heeft bij de kantonrechter (na vermeerdering van eis) gevorderd Teamzorg te veroordelen tot betaling aan haar van I een schadevergoeding van € 7.500 netto, II achterstallig loon van € 2.565,99 bruto, III niet betaalde onregelmatigheidstoeslag van € 369,21 bruto, IV niet genoten verlofuren van € 201,45 bruto, V niet vergoede benzinekosten van € 141 netto, VI niet vergoede kosten bed en matras van € 179,95 netto en VII niet betaalde bereikbaarheidsvergoeding van € 78,54 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging over ad II, ad III, ad IV en VII, te vermeerderen met de wettelijke rente over alle bedragen vanaf de dag van het uitbrengen van de dagvaarding. Daarnaast heeft zij een verbod gevorderd een door [gedaagde] verschuldigde huurprijs te verrekenen met enige betalingsverplichting vanuit de arbeidsovereenkomst, een en ander met veroordeling van Teamzorg in de proceskosten.
De kantonrechter heeft de vorderingen van [gedaagde] toegewezen, met dien verstande dat niet het gevorderde bedrag, maar een bedrag van € 2.081,88 netto aan schadevergoeding is toegewezen.
De vordering in hoger beroep en een gedeeltelijke minnelijke regeling
1.3.
Teamzorg vordert in hoger beroep vernietiging van het vonnis van de kantonrechter van 20 december 2019, aanvankelijk met afwijzing van alle vorderingen, (terug)betaling door [gedaagde] aan Teamzorg van de door de kantonrechter aan haar toegewezen bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente en veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure bij de kantonrechter en het hof. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt over een regeling [1] . die ertoe leidt dat het hof nog slechts een oordeel heeft te geven over de door de kantonrechter aan [gedaagde] toegekende schadevergoeding. In de kern heeft Teamzorg in de op die materie betrekking hebbende grieven 1, 2 en 4 tot en met 6 naar voren gebracht dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van handelen in strijd met goed werkgeverschap en ten onrechte een schadevergoeding van € 2.081,88 netto heeft toegewezen.
De beslissing van het hof
1.4.
Het hof is het niet eens met de beslissing van de kantonrechter ten aanzien van de toegekende schadevergoeding. Het hof wijst de vordering van Teamzorg tot vernietiging van het vonnis van de kantonrechter op het punt van de toegekende schadevergoeding daarom toe. Hierna legt het hof uit waarom het tot dit oordeel is gekomen.
1.5.
Daaraan voorafgaand wordt het procesverloop in hoger beroep beschreven.

2.Het procesverloop in hoger beroep

In het tussenarrest van het hof van 16 maart 2021 is te lezen welke processtukken tot die tijd bij het hof zijn ingediend. Op 1 september 2021 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen zijn bij deze mondelinge behandeling verschenen samen met onder meer hun advocaten. De advocaten hebben spreekaantekeningen overgelegd. Van de mondelinge behandeling is een verslag gemaakt dat aan partijen is toegezonden. Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft het hof bepaald dat uitspraak wordt gedaan.

3.De motivering van de beslissing

Het proeftijdbeding
3.1.
Het hof stelt het volgende voorop. Een volgens de wettelijke regels [2] overeengekomen proeftijdbeding heeft tot gevolg dat ieder van partijen, zolang de tijd niet is verstreken, bevoegd is de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen. Tijdens de werking van het proeftijdbeding zijn partijen dus onder meer niet verplicht een opzegtermijn in acht te nemen en is niet vereist dat de opzeggende partij een redelijke grond voor opzegging in de zin van de wet heeft [3] . Aan de wettelijke bepalingen over de proeftijd ligt de gedachte ten grondslag dat partijen – als ze dat willen – gelegenheid moeten hebben om, voordat zij in de toekomst gebonden zijn, zich gedurende een, met het oog op de belangen van de werknemer, beperkte periode proefondervindelijk op de hoogte kunnen stellen van elkaars hoedanigheden en van de geschiktheid van de werknemer voor de bedongen arbeid.
Opzegging tijdens de proeftijd
3.2.
In artikel 4 van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst is een proeftijdbeding opgenomen. Teamzorg heeft op 22 augustus 2018, de laatste dag van de overeengekomen proeftijd van een maand, de arbeidsovereenkomst met [gedaagde] mondeling opgezegd. Hoewel Teamzorg daartoe op grond van de wet niet verplicht was, heeft zij in de brief aan [gedaagde] van 27 augustus 2018 laten weten wat de reden is voor dit besluit, namelijk “het op
nietniveau functioneren volgens het functieprofiel Verzorgende IG”.
3.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de in de arbeidsovereenkomst opgenomen proeftijd volgens de regels, dus rechtsgeldig is overeengekomen. Partijen zijn het er ook over eens dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst op 22 augustus 2018 rechtsgeldig is, omdat deze tijdens de proeftijd is gedaan. Teamzorg was dan ook bevoegd de arbeidsovereenkomst met [gedaagde] met onmiddellijke ingang op te zeggen.
3.4.
Als uitgangspunt geldt dat de partij die de arbeidsovereenkomst tijdens de proeftijd opzegt niet snel schadeplichtig is. De proeftijd is immers, zoals hiervoor in 3.1. is verwoord, bedoeld om partijen proefondervindelijk met elkaar ervaring te laten opdoen. De mogelijkheid om tijdens de proeftijd de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen sluit daar bij aan. Onder omstandigheden kan het verlenen (of nemen) van ontslag tijdens de proeftijd leiden tot schadeplichtigheid, indien daarbij is gehandeld in strijd met de verplichting om zich als goed werkgever (of goed werknemer) in de zin van artikel 7:611 BW te gedragen. Gelet op de in 1.3. weergegeven kern van de grieven 1,2 en 4 tot en met 6 spitst het geschil zich in hoger beroep toe op de beantwoording van de vraag of Teamzorg misbruik heeft gemaakt van het proeftijdbeding althans in strijd heeft gehandeld met de normen van goedwerkgeverschap door de arbeidsovereenkomst met [gedaagde] in de proeftijd te beëindigen.
Goed werkgeverschap
3.5.
Teamzorg stelt zich op het standpunt dat zij [gedaagde] voldoende heeft geïnformeerd over de arbeidsovereenkomst die haar is aangeboden en meent dat de kantonrechter ten onrechte haar verantwoordelijkheid als werkgever heeft opgerekt door te stellen dat van haar verwacht had mogen worden dat zij [gedaagde] duidelijk(er) had gewezen op het jaarcontract, het proeftijdbeding en de risico’s die een opzegging binnen de proeftijd met zich zou brengen. Het hof is van oordeel dat dit wel degelijk van Teamzorg verwacht mocht worden. Het volgende is daarvoor redengevend.
3.6.
Vooropgesteld wordt dat ook partijen bij een arbeidsovereenkomst in de precontractuele fase gebonden zijn aan de eisen van redelijkheid en billijkheid. In dat verband komt onder meer de vraag op wat vast staat over de rekrutering van [gedaagde] . Teamzorg heeft geadverteerd in het Antilliaans Dagblad waarin is te lezen dat zij op zoek is naar ‘zorgverleners’ in de functie van ‘verzorgende 3 IG (of hoger)’, die bereid zijn te verhuizen naar [plaats1] in Nederland en dat voor geïnteresseerden een recruitment dag wordt georganiseerd op 24 april 2018 in Renaissance Curaçao Resort & Casino, een hotel op Curaçao. [gedaagde] heeft deze dag bezocht en heeft een op die dag gehouden presentatie bijgewoond. Na de presentatie heeft [gedaagde] nog vragen gesteld over de huisvesting in Nederland en de inschrijving bij de gemeente en die vragen zijn namens Teamzorg beantwoord. In mei 2018 heeft [gedaagde] opnieuw met mensen van/namens Teamzorg gesproken tijdens een ontmoeting die plaatsvond in een zogenaamd McCafé. Daarna heeft Teamzorg [gedaagde] op 8 juli 2018 per e-mail een concept arbeidsovereenkomst toegestuurd en vervolgens heeft [gedaagde] haar baan op Curaçao met inachtneming van een maand opzegtermijn, opgezegd tegen eind juni 2018. Op 19 juli 2018 is [gedaagde] naar Nederland vertrokken en op 23 juli 2018 heeft zij de arbeidsovereenkomst getekend en is zij voor Teamzorg aan het werk gegaan.
Informatieplicht
3.7.
Hoewel Teamzorg heeft aangevoerd dat zij tijdens de presentatie en ook in de gesprekken daarna aan [gedaagde] heeft laten weten dat haar een arbeidsovereenkomst van een jaar met daarin een proeftijd van een maand zou worden aangeboden, blijkt dat niet uit de sheets van de presentatie en evenmin uit andere schriftelijke stukken. Teamzorg heeft evenmin concreet gesteld waar, wanneer en door wie namens Teamzorg het proeftijdbeding en de duur zouden zijn besproken, zelfs niet nadat zij daar ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep expliciet naar is gevraagd. Teamzorg heeft slechts herhaald dat zij op de recruitment dag mondeling heeft toegelicht dat de werknemers voorafgaand aan hun eventuele vertrek naar Nederland eerst een arbeidsovereenkomst zullen ontvangen, waarna zij al dan niet kunnen instemmen met de voorwaarden waaronder zij in Nederland de arbeid zullen verrichten. [gedaagde] wist dus voordat zij naar Nederland vertrok dat het ging om een jaarcontract met een proeftijdbeding, aldus Teamzorg. Het hof is van oordeel dat in een situatie waarin een werkgever personeel in het buitenland werft met het oog op emigratie van werknemers naar Nederland, een vergaande informatieplicht rust ten aanzien van met name de duur van arbeidsovereenkomst en het daarin opgenomen proeftijdbeding. Daaraan zijn immers risico’s verbonden die niet elke werknemer zonder meer kan overzien. Teamzorg had [gedaagde] al tijdens de recruitment dag of tijdens een opvolgend gesprek uitdrukkelijk moeten wijzen op de duur en de proeftijd en de (mogelijke) gevolgen daarvan. Teamzorg heeft wel gesteld dat er na de presentatie afzonderlijke gesprekken zijn gevoerd met de bezoekers van de recruitment dag, maar niet dat er op die dag ook met [gedaagde] is gesproken en dat dit aan de orde is gesteld. Uit het voorgaande volgt dat onvoldoende is komen vast te staan dat Teamzorg aan die informatieplicht heeft voldaan. [gedaagde] heeft daarmee een ingrijpende beslissing genomen op basis van onvolledige informatie. De omstandigheid dat [gedaagde] voor haar vertrek naar Nederland in de aan haar op 8 juli 2018 toegestuurde arbeidsovereenkomst zelf had kunnen lezen dat het een jaarcontract betrof met een proeftijdbeding, maakt dit niet anders. Het toesturen van een concept arbeidsovereenkomst ontslaat Teamzorg niet van de hiervoor bedoelde verplichting. Dit leidt tot de conclusie dat Teamzorg als werkgever op dit punt een flinke steek heeft laten vallen en daarmee in strijd heeft gehandeld met het goed werkgeverschap, zoals bedoeld in artikel 7:611 BW. De grieven 1, 2 en 5 worden daarom verworpen.
Inhoudelijke toets ontslagmotief en misbruik van bevoegdheid.
3.8.
De kantonrechter heeft bij de beoordeling van de vraag of Teamzorg in strijd heeft gehandeld met goed werkgeverschap ook het ontslagmotief, het niet op niveau 3 functioneren, betrokken. Teamzorg is het met dat laatste evenmin eens en voert met grief 4 aan dat de kantonrechter daarmee in strijd heeft gehandeld met het uitgangspunt dat een proeftijdontslag niet inhoudelijk mag worden getoetst.
3.9.
Het hof oordeelt als volgt. Teamzorg heeft [gedaagde] in de proeftijd ontslagen omdat zij niet goed zou functioneren, namelijk niet op niveau IG 3. Het hof is van oordeel dat deze door Teamzorg gestelde reden voor het ontslag in de proeftijd in het licht van de aan de proeftijd ten grondslag liggende en hiervoor in 3.1. opgenomen gedachte, op zichzelf een legitieme grond vormt om het dienstverband in de proeftijd te beëindigen. Teamzorg heeft hiermee haar bevoegdheid om de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang in de proeftijd te beëindigingen gebruikt voor het doel waarvoor deze bevoegdheid is verleend. Daaraan doet niet af dat [gedaagde] zelf meent dat zij haar werkzaamheden voor Teamzorg naar behoren heeft verricht en de verwijten van [gedaagde] over niet goed inwerken en begeleiden door Teamzorg, zelfs niet als die verwijten juist zouden zijn. Ditzelfde geldt voor haar stelling dat Teamzorg haar organisatie niet op orde had en dat er daarom behoefte was aan een verpleegkundige met andere kwalificaties dan [gedaagde] . Een inhoudelijke rechtmatigheidstoets van de reden voor ontslag is immers in strijd met de gedachte en bedoeling van een proeftijdbeding. Het hof treedt dus niet in de beoordeling of Teamzorg heeft kunnen concluderen dat [gedaagde] de geschiktheid voor haar functie miste.
De slotsom is dat het niet op niveau functioneren op zichzelf en objectief gezien een legitieme grond vormt om het dienstverband te beëindigen en dat niet kan worden geconcludeerd dat Teamzorg misbruik heeft gemaakt van het proeftijdbeding door [gedaagde] in de proeftijd te ontslaan. Grief 4 is in zoverre terecht opgeworpen, maar treft, gelet op wat hiervoor in 3.7 is overwogen geen doel.
Overige verwijten
3.10.
[gedaagde] heeft Teamzorg naast schending van de informatieplicht nog andere verwijten gemaakt die volgens haar maken dat Teamzorg heef gehandeld in strijd met het goed werkgeverschap. Die verwijten zijn in te delen in twee categorieën. De eerste categorie betreft de verwijten die alle zien op de door Teamzorg voor de opzegging gegeven reden. [gedaagde] verwijt Teamzorg dat zij (door problemen binnen de organisatie van Teamzorg) niet dan wel onvoldoende is ingewerkt en begeleid, dat haar functioneren ten onrechte als onvoldoende is aangemerkt, zij niet is aangesproken op haar functioneren en niet in de gelegenheid is gesteld om haar functioneren te verbeteren. Onder verwijzing naar hetgeen in 3.9. is overwogen over het toetsen van de ontslaggrond ‘niet goed functioneren’, is het hof van oordeel dat het Teamzorg in beginsel vrij stond niet verder met haar in zee te gaan en de arbeidsovereenkomst in de proeftijd te beëindigen.
3.11.
De tweede categorie betreft de verwijten over toezeggingen die volgens [gedaagde] voorafgaande aan het dienstverband door Teamzorg aan haar zijn gedaan over de huisvesting (gemeubileerd), het zorgdragen voor een ziektekostenverzekering, een inschrijving bij de gemeente, de aanmelding bij UWV en de Belastingdienst en het regelen en financieren van de BIG-registratie. Ten aanzien van deze verwijten heeft te gelden dat – zelfs als deze verwijten gegrond zouden zijn – het hof aan een beoordeling van deze verwijten niet toekomt omdat [gedaagde] geen schadevergoeding heeft gevorderd die met deze verwijten in verband staat.
Schadevergoeding
3.12.
Het hof komt vervolgens toe aan de vraag of [gedaagde] , gelet op de vastgestelde schending van goedwerkgeverschap, aanspraak heeft op een schadevergoeding. Hiervoor is in 3.7. uitgelegd waarom het hof, met de kantonrechter, van oordeel is dat Teamzorg voorafgaand aan het sluiten van de arbeidsovereenkomst heeft gehandeld in strijd met het goed werkgeverschap. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] door het handelen van Teamzorg schade heeft geleden en dat Teamzorg die schade, aan haar dient te vergoeden. [gedaagde] heeft als schade gevorderd het loon dat zij op Curaçao verdiende over de periode 22 augustus 2018, de datum van het ontslag, tot 1 december 2018, omdat zij niet verwachtte vóór die datum een nieuwe baan te vinden. Omdat [gedaagde] per 22 oktober 2018 in Nederland als verpleegkundige aan de slag is gegaan, heeft de kantonrechter het loon tot die datum toegewezen, begroot op € 2.081,88 netto. Met grief 6 heeft Teamzorg zich tegen dit oordeel gericht. Teamzorg heeft betoogd dat als al wordt geoordeeld dat Teamzorg in strijd heeft gehandeld met het goed werkgeverschap de door [gedaagde] gestelde schade niet in causaal verband staat met het verweten handelen. [gedaagde] heeft zelf geen hoger beroep ingesteld tegen de hoogte van de toegewezen schadevergoeding, zodat de overige door haar gevorderde schade in de procedure in eerste aanleg buiten beschouwing blijft.
3.13.
Een vereiste voor toekenning van een vordering tot schadevergoeding op grond van artikel 7:611 BW is dat er een causaal verband bestaat tussen het handelen/nalaten en de gestelde schade; in dit geval tussen het handelen in strijd met het goed werkgeverschap en de schade, de loonderving over de periode 22 augustus 2018 tot 22 oktober 2018.
3.14.
Aannemelijk moet zijn dat [gedaagde] de schade niet zou hebben geleden als Teamzorg wel aan haar informatieplicht zou hebben voldaan. De stelplicht hiervan rust op [gedaagde] . Naar het oordeel van het hof heeft [gedaagde] onvoldoende gesteld en onderbouwd dat zij door de schending van de informatieplicht schade heeft geleden. Nergens in de processtukken heeft [gedaagde] gesteld dat zij de baan niet zou hebben aanvaard als ze tijdig informatie over de duur van het contract en het proeftijdbeding zou hebben ontvangen. Eerst ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [gedaagde] verklaard dat zij anders niet naar Nederland zou zijn gekomen. Dit laat zich naar het oordeel van het hof moeilijk rijmen met haar mededeling, eveneens ter zitting, dat zij al langer naar Nederland wilde om niveau 4 van haar opleiding te halen en evenmin met het feit dat zij de concept-arbeidsovereenkomst, waarin een proeftijd stond, al voor haar vertrek had ontvangen en dat zij desondanks naar Nederland is afgereisd. [gedaagde] heeft dus niet voldoende concreet gesteld dat zij de door haar gestelde schade ook zou hebben geleden indien zij volledig door Teamzorg zou zijn geïnformeerd, terwijl dat wel op haar weg lag. Dit betekent dat niet aannemelijk is geworden dat [gedaagde] het aanbod om bij Teamzorg in Nederland te gaan werken zou hebben afgeslagen als zij had geweten dat het om een jaarcontract ging met een proeftijd. [gedaagde] heeft de door haar gevorderde schade ook op geen enkele wijze onderbouwd, zodat niet is komen vast te staan dat de omstandigheid dat zij in de periode van 22 augustus tot en met 22 oktober 2018 geen werk had, een gevolg is van het niet voldoen aan de informatieplicht door Teamzorg en voor rekening van Teamzorg zou moeten komen.
De door haar gevorderde schadevergoeding is daarom niet toewijsbaar. Grief 6 treft doel en het vonnis van de kantonrechter zal daarom op het punt van de toegekende schadevergoeding worden vernietigd.

4.Bewijslevering

Omdat [gedaagde] geen voldoende concrete feiten heeft gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden, komt het hof niet toe aan bewijslevering. Het bewijsaanbod van [gedaagde] wordt daarom gepasseerd.

5.De conclusie

5.1.
Uit het voorgaand volgt dat het hoger beroep ingesteld door Teamzorg slaagt. Het vonnis van de kantonrechter zal voor zover een schadevergoeding is toegekend, worden vernietigd en voor het overige, inclusief de beslissing met betrekking tot de proceskosten, worden bekrachtigd.
5.2.
Het hof ziet in de getroffen minnelijke regeling voor een deel van het geschil en het belang van de nog voorliggende kwestie in relatie tot het geschil dat in eerste aanleg voorlag aanleiding de proceskosten in hoger beroep te compenseren.

6.De beslissing

Het hof,
rechtdoende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, van 20 december 2019, uitsluitend voor zover dat aan zijn oordeel nog voorligt, namelijk voor zover Teamzorg is veroordeeld tot betaling aan [gedaagde] van € 2.081,88 netto
bekrachtigt dit vonnis voor het overige en doet in zoverre opnieuw recht :
veroordeelt [gedaagde] om aan Teamzorg terug te betalen het bedrag van € 2.081,88 netto, binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn van voldoening;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat ieder partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P.C.J. van Bavel, A.E.F. Hillen en A.J. Louter, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 november 2021.

Voetnoten

1.Zie het aan partijen toegezonden proces-verbaal van schikking van 1 september 2021.
2.De artikelen 7:652 en 7:676 Burgerlijk Wetboek (BW).
3.Artikel 7:669 lid 3 BW.