ECLI:NL:GHARL:2021:11012

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
200.222.258
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een registergoed dat tot een nalatenschap behoort met aanhouding van andere beslissingen over verdeling

In deze zaak gaat het om de verdeling van een registergoed dat behoort tot de nalatenschap van de vader van de partijen, [appellante] en [geïntimeerde2]. Beide partijen hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard en zijn samen vereffenaars. [geïntimeerde1] is failliet verklaard, waardoor zijn rol als vereffenaar is geëindigd. De procedure betreft een hoger beroep van [appellante] tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank die haar vorderingen tot verdeling van de nalatenschap had afgewezen. Het hof heeft in eerdere arresten al enkele beslissingen genomen, waaronder de benoeming van een deskundige om de waarde van het registergoed te schatten. De deskundige heeft de waarde op € 1.075.000 geschat, maar beide partijen zijn het niet eens met deze schatting. [appellante] wil het registergoed toebedeeld krijgen voor een lagere waarde van € 700.000, terwijl [geïntimeerde2] de waarde hoger inschat. Het hof heeft geoordeeld dat de vereffening van de nalatenschap nog niet is voltooid en dat de belangen van de schuldeisers in acht moeten worden genomen. Uiteindelijk heeft het hof besloten dat het registergoed verkocht moet worden, waarbij de netto-opbrengst na aflossing van de hypothecaire lening verdeeld zal worden. Het hof heeft ook onzijdige personen benoemd om de belangen van de partijen te behartigen in het geval van niet-meewerken aan de verdeling. De zaak is aangehouden voor verdere uitlating over de voortgang van de vereffening.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.222.258
(zaaknummer rechtbank Gelderland 312503)
arrest van 30 november 2021
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats1] ,
hierna ook: [appellante] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
advocaat mr. J.J. Veldhuis te Leeuwarden,
tegen:

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [woonplaats2] ,
hierna ook: [geïntimeerde1] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
niet verschenen,
2.
[geïntimeerde2] ,
wonende te [woonplaats3] ,
hierna ook: [geïntimeerde2] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
advocaat mr. J.Th.M. Diks te Eindhoven,

1.Recapitulatie (de procedure tot nu toe)

1.1
Partijen zijn de enige erfgenamen in de nalatenschap van hun vader (erflater). Zij hebben de nalatenschap van erflater beneficiair aanvaard. [appellante] en [geïntimeerde2] zijn op dit moment samen vereffenaar. De taak van [geïntimeerde1] als vereffenaar is geëindigd door zijn faillissement op 13 november 2018. Tot de nalatenschap behoren onder meer de woning met bijbehorend terrein en waterplas, gelegen aan de [adres] te [woonplaats2] (het registergoed) en een hypothecaire schuld aan de Rabobank Tiel van € 207.664,93 (stand 31 december 2016). [geïntimeerde1] heeft met ingang van 1 februari 2013 het gebruik van het registergoed.
1.2
In deze procedure heeft [appellante] in eerste aanleg gevorderd dat de rechtbank:
 [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] veroordeelt mee te werken aan de verdeling van de nalatenschap van erflater, zo nodig onder de opschortende voorwaarde dat de vereffening van die nalatenschap wordt voltooid of opgeheven en met benoeming van onzijdige personen indien [geïntimeerde1] of [geïntimeerde2] niet meewerken;
 het registergoed aan [appellante] toedeelt;
 [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] op straffe van een dwangsom veroordeelt mee te werken aan alle (rechts)handelingen die vereist zijn voor de levering en overdracht en afgifte van zaken en goederen;
 haar vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaart;
 kosten rechtens.
[geïntimeerde2] heeft voor het geval de rechtbank vorderingen van [appellante] toewijst gevorderd dat de vordering tot verdeling van de nalatenschap of het registergoed op grond van artikel 3:178 lid 3 BW voor een periode van drie jaar wordt uitgesloten dan wel dat de rechtbank de wijze van verdeling van de nalatenschap zal vaststellen als in haar conclusie van antwoord omschreven. [geïntimeerde2] heeft tijdens de procedure in hoger beroep [geïntimeerde1] op voet van artikel 118 Rv ten aanzien van haar vorderingen in het geding opgeroepen.
1.3
De rechtbank heeft alle vorderingen afgewezen en [appellante] veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde2] (vonnis van 24 mei 2017). De rechtbank is vanwege deze afwijzing niet toegekomen aan de voorwaardelijke vorderingen van [geïntimeerde2] .
1.4
[appellante] is in hoger beroep met 4 grieven opgekomen tegen het vonnis van 24 mei 2017 en vordert vernietiging daarvan en toewijzing van haar vorderingen bij de rechtbank. Voorts heeft zij haar eis vermeerderd en gevorderd dat het hof:
 bij toedeling van het registergoed aan haar [geïntimeerde1] zal veroordelen het registergoed op straffe van een dwangsom te ontruimen en haar te machtigen de nakoming daarvan zo nodig te bewerkstelligen met de sterke arm;
 [geïntimeerde1] zal veroordelen een vergoeding te betalen voor het gebruik van het registergoed vanaf 1 februari 2013 tot het moment dat hij het registergoed metterwoon heeft verlaten.
[geïntimeerde2] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen en - indien de voorwaarde is vervuld - (toewijzing vorderingen van [appellante] ) de voorwaardelijke vordering van [geïntimeerde2] in eerste aanleg zal toewijzen met veroordeling van [appellante] in de proceskosten in hoger beroep.
1.5
Het hof heeft op 26 februari 2019 een eerste tussenarrest in deze zaak gewezen. Het hof heeft geoordeeld dat:
 de vereffening nog niet is voltooid (rov. 4.7);
 met partijen moet worden onderzocht of er desondanks mogelijkheden zijn te beslissen over de vorderingen tot verdeling van [appellante] en [geïntimeerde2] op een wijze die ook voldoende rekening houdt met de belangen van schuldeisers van de nalatenschap (rov. 4.8).
Het hof heeft in dit tussenarrest vervolgens een eerste comparitie van partijen bepaald die is gehouden 12 augustus 2019.
1.6
Op de comparitie hebben [appellante] en [geïntimeerde2] de volgende afspraak gemaakt:
“Partijen wensen zo snel als mogelijk over te gaan tot de benoeming van een deskundige die de waarde in het economisch verkeer van de tot de nalatenschap behorende onroerende zaken zal schatten met het oog op toedeling aan een van de erfgenamen dan wel verkoop. De benoeming van de deskundigen zal plaatsvinden als volgt:
Elk van de in de procedure verschenen partijen ( [appellante] en [geïntimeerde2] ) zal een deskundige benoemen waarna deze beide deskundigen samen een derde zullen benoemen die in deze zaak als deskundige zal optreden. Geen van deze drie deskundigen mag eerder betrokken zijn geweest bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflater. De kosten van deze deskundige komen voor rekening van [appellante] en [geïntimeerde2] . Zij zullen deze kosten zo mogelijk ten laste van de nalatenschap brengen. De taxatie van de deskundige zal niet bindend zijn. Zodra de taxatie van de deskundige gereed is, zijn zowel [appellante] als [geïntimeerde2] in de gelegenheid om binnen twee weken daarna te verklaren of zij toedeling tegen deze waarde wensen. Indien beiden toedeling wensen zullen de onroerende zaken worden gegund aan diegene van hen die daarop het hoogste bod gelegen boven de geschatte waarde zal doen. De deskundige zal [appellante] en [geïntimeerde2] de gelegenheid geven om in een gesloten envelop een bieding te doen. Indien geen van beiden toedeling wenst, zullen [appellante] en [geïntimeerde2] onverwijld overgaan tot verkoop van de onroerende zaken. Zij zullen daarbij samen een makelaar benoemen en deze de opdracht geven de verkoop te verzorgen. Zij komen reeds thans overeen zich in dat geval stipt te richten naar de instructies van de makelaar ten aanzien van de vraagprijs en ten aanzien van de biedingen die in het verkoopproces zullen worden gedaan. Indien een van beiden toedeling van de onroerende zaak wenst, zullen partijen overleg plegen met de curator dan wel broer [geïntimeerde1] (indien het faillissement is geëindigd) en streven zij er naar met goedkeuring van de kantonrechter en medewerking van de curator dan wel [geïntimeerde1] de verdeling te realiseren.
[appellante] en [geïntimeerde2] zullen met elkaar in overleg treden over de samenstelling van de nalatenschap met inbegrip van de vorderingen die zijzelf stellen te hebben op de nalatenschap. Indien zij of een van hen dat nodig acht, zullen zij het hof bij akte vragen op een of meer onderdelen van de verdeling verklaringen voor recht te geven. Partijen wensen reeds nu dat het hof bij arrest een beslissing neemt ten aanzien van de door [appellante] gevorderde ontruiming van de onroerende zaken door [geïntimeerde1] .”
1.7
Het hof heeft op 24 september 2019 een tweede arrest (deels eindarrest, deels tussenarrest) gewezen. Het hof heeft daarin:
 [appellante] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering [geïntimeerde1] te veroordelen tot het betalen van een gebruiksvergoeding voor het gebruik van het registergoed;
 [geïntimeerde1] veroordeeld binnen twee maanden na toedeling van het registergoed aan [appellante] en, zo die verdeling bij arrest van dit hof geschiedt, betekening van dat arrest aan [geïntimeerde1] , dat registergoed met al het zijne en de zijnen te verlaten en te ontruimen;
 de vordering van [appellante] aan deze veroordeling dwangsommen te verbinden en de sterke arm daarbij in te schakelen afgewezen;
 de zaak naar de rol van 4 februari 2020 verwezen voor nader uitlating door partijen over de voortzetting van de procedure;
 iedere verdere beslissing aangehouden.
1.8
[appellante] heeft op 22 oktober 2019 een incident geopend en gevorderd dat [geïntimeerde2] wordt veroordeeld de afspraak die op de eerste comparitie is gemaakt uit te voeren op straffe van een dwangsom. Vervolgens is in een derde tussenarrest van 18 februari 2020 een tweede comparitie in deze zaak bepaald die is gehouden op 15 juli 2020. [appellante] en [geïntimeerde2] hebben op die tweede comparitie de volgende afspraak gemaakt:
“Partijen komen thans het volgende overeen:
1. Partijen willen graag dat het hof een deskundige benoemt met de opdracht de actuele waarde in het economisch verkeer van de tot de nalatenschap behorende onroerende zaken te schatten. Partij [appellante] wijzigt in zoverre haar eis in het incident; partij [geïntimeerde2] stemt in met deze eiswijziging.
2. Partij [appellante] trekt haar overige vorderingen in het incident in, behalve de vordering inzake de proceskostenveroordeling. Ook partij [geïntimeerde2] handhaaft haar vordering inzake de proceskostenveroordeling.
3. Partijen vragen het hof arrest te wijzen.”
1.9
Het hof heeft in een vierde tussenarrest ing. J.A. Jansens van Gellicum benoemd tot deskundige om een onderzoek in te stellen naar en schriftelijk te berichten over de geschatte actuele waarde in het economisch verkeer van het registergoed.
1.1
De deskundige heeft zijn bericht op 3 augustus 2021 aan het hof toegestuurd. De deskundige heeft deze waarde op peildatum 1 juni 2021 geschat op afgerond € 1.075.000. Hij heeft daarin de volgende onderverdeling aangebracht:
Recreatieterrein € 575.125
Waterplas € 59.820
Bedrijfswoning € 420.000
Schuur en verharding
€ 18.000
Totaal € 1.072.945
1.11
[appellante] en [geïntimeerde2] hebben op 7 september 2021 respectievelijk 5 oktober 2021 een memorie na deskundigenbericht ingediend.
1.12
[appellante] deelt de bevindingen van de deskundige niet. Zij is het op vele onderdelen niet eens met de deskundige. Zij wil graag dat het hof de waarde van het registergoed vaststelt op € 700.000 of de deskundige opdraagt een aangepaste taxatie te verrichten. Ook [geïntimeerde2] deelt de bevindingen van de deskundige niet. Zij komt zelf tot de conclusie dat de waarde moet worden bepaald op € 1.677.764. Zij kan ermee leven dat het registergoed aan [appellante] wordt toegedeeld voor de door de deskundige geschatte waarde, mits de verdeling uiterlijk 31 december 2021 is afgerond. Als [appellante] toedeling voor de geschatte waarde niet wenst, blijft voor [geïntimeerde2] alleen verkoop van het registergoed over.

2.De verdere beoordeling in hoger beroep

2.1
De kern van deze zaak is nog steeds de vordering van [appellante] om het registergoed aan haar toe te delen. [appellante] en [geïntimeerde2] hebben op 12 augustus 2019 afspraken gemaakt over de benoeming van een deskundige om de actuele waarde van het registergoed te schatten met het oog op die toedeling of verkoop. [appellante] en [geïntimeerde2] zijn niet erin geslaagd samen de deskundige te benoemen. Op 15 juli 2020 hebben zij het hof gevraagd die deskundige te benoemen. Aldus is geschied. Het hof begrijpt dat [appellante] nog steeds toedeling van het registergoed verlangt, alleen niet tegen de waarde die de deskundige heeft geschat, € 1.075.000, maar voor de door haarzelf geschatte waarde van € 700.000.
2.2
De afspraak die [appellante] en [geïntimeerde2] op 12 augustus 2019 hebben gemaakt over de schatting van de waarde door een deskundige was kennelijk bedoeld om hen te helpen voor zichzelf een beslissing te nemen over toedeling of verkoop. Uiteindelijk heeft die schatting het geschil tussen [appellante] en [geïntimeerde2] niet opgelost, maar groter gemaakt. Het was de verwachting van het hof dat [appellante] en [geïntimeerde2] naar aanleiding van de schatting zouden beslissen of zij toedeling tegen die getaxeerde waarde zouden willen en, als geen van hen dat wilde, zouden overgaan tot verkoop volgens hun afspraak. Zij hebben echter geen uitvoering gegeven aan hun afspraak van 12 augustus 2019. Zij hebben ook niet helder toegelicht waarom zij dat niet meer hebben gedaan. Kennelijk is het voor hen niet alleen heel lastig afspraken te maken, maar ook om die afspraken als ze zijn gemaakt samen uit te voeren. [appellante] en [geïntimeerde2] hebben wel in hun memories na deskundigenbericht op vele onderdelen kritiek geoefend op de schatting van de deskundige. Dat staat hun - ook al zijn zij zelf voor zover bekend geen deskundigen op dit gebied - uiteraard vrij, maar de uitvoerige discussie over de merites van de schatting van de deskundige brengt de verdeling van het registergoed nog niet nader, zeker niet als nog een nader onderzoek door de deskundige of een onderzoek door een andere deskundige nodig zou zijn.
2.3
Op dit moment zijn drie manieren van verdeling van het registergoed in het geding:
 toedeling aan [appellante] tegen een waarde van € 700.000 (keuze [appellante] );
 toedeling aan [appellante] tegen een waarde van € 1.075.000 (eerste keuze [geïntimeerde2] );
 verkoop van het registergoed (tweede keuze [geïntimeerde2] ).
Omdat overeenstemming tussen de deelgenoten over de verdeling van het registergoed en de nalatenschap ontbreekt stelt de rechter de verdeling daarvan op de voet van artikel 3:185 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vast of gelast de wijze van verdeling daarvan. De rechter houdt daarbij naar billijkheid rekening met de belangen van partijen en, indien dat aan de orde is, het algemeen belang. Voorts is de rechter die de verdeling vaststelt bij de vaststelling van de verdeling niet gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd en behoeft hij niet — expliciet — in te gaan op hetgeen partijen hebben aangevoerd. Omdat de vereffening nog niet is voltooid moet de verdelingsrechter beslissen op een wijze die ook voldoende rekening houdt met de belangen van schuldeisers van de nalatenschap. Daarbij kan onder andere worden gedacht aan een gedeeltelijke verdeling die de rechten van schuldeisers van de nalatenschap onverlet laat.
2.4
Het is in het belang van alle deelgenoten en in elk geval van alle deelgenoten aan wie het goed niet wordt toegedeeld dat het registergoed voor een zo hoog mogelijke waarde in de verdeling wordt betrokken. Dat is een persoonlijk belang van de deelgenoten. Dat is ook in het belang van de schuldeisers van de nalatenschap. Dat is een algemeen belang. Hoe hoger de opbrengst van het registergoed, des te groter is immers de kans dat deze schuldeisers kunnen worden voldaan.
2.5
Het hof houdt naar billijkheid rekening met deze belangen en is van oordeel dat verkoop van het registergoed al deze belangen het best dient. Verkoop van het registergoed en verdeling van de netto-opbrengst na voldoening van de schulden van de nalatenschap past ook het best bij de belangen van de schuldeisers, ten behoeve van wie de nalatenschap wordt vereffend. De netto-opbrengst is de koopsom na betaling van de hypothecaire geldlening. Aflossing van die lening zal plaatsvinden ter gelegenheid van de levering op grond van de verkoop. Verkoop van het registergoed biedt [appellante] bovendien de mogelijkheid als koper zelf een bod te doen en zo haar belangen bij verkrijging van het registergoed tegen een prijs die haar goeddunkt te dienen. Dat zou alleen anders kunnen zijn als de waarde van het registergoed € 700.000 of lager zou zijn, zoals [appellante] stelt. Dat is evenwel niet komen vast te staan. De waardering van de deskundige en de schatting van [geïntimeerde2] komen in elk geval aanmerkelijk hoger uit.
2.6
Het hof ziet gelet op wat hiervoor is overwogen geen aanleiding voor een nader onderzoek door de deskundige of door een andere deskundige naar de waarde van het registergoed. Het rapport van de deskundige en de reacties daarop van [appellante] en [geïntimeerde2] laten zien dat een schatting van de actuele waarde in het economisch verkeer van een registergoed als hier in geding bijzonder lastig is en dat daarvoor verschillende invalshoeken en methoden kunnen worden gebruikt die tot heel verschillende uitkomsten kunnen leiden. Het schatten van de waarde van een registergoed is geen exacte wetenschap. Verkoop van het registergoed is dan in feite zo niet de enige, dan toch wel de beste reële mogelijkheid de actuele waarde in het economisch verkeer te realiseren.
2.7
Het hof zal de vordering van [appellante] het registergoed aan haar toe te delen dan ook afwijzen en beslissen als volgt. Bij het uitvoeren van de door het hof gelaste wijze van verdeling van het registergoed moet rekening worden gehouden met de omstandigheid dat een van de deelgenoten, [geïntimeerde1] , failliet is en gebonden is aan extra eisen die daarmee gepaard kunnen gaan.
2.8
Vaststaat dat de nalatenschap, ook als het registergoed is verkocht, nog moet worden verdeeld. Aan die verdeling moeten alle deelgenoten meewerken. De vordering van [appellante] om [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] te veroordelen mee te werken aan de verdeling van de nalatenschap onder de opschortende voorwaarde dat de vereffening is voltooid of opgeheven zal worden toegewezen. Het hof zal ook (als gevorderd) onzijdige personen benoemen.
2.9
Omdat het hof een deel van de vorderingen van [appellante] toewijst is de voorwaarde vervuld die [geïntimeerde2] heeft gesteld aan haar vorderingen met betrekking tot de verdeling. Dat is allereerst de vordering tot verdeling van het registergoed op grond van artikel 3:178 lid 3 BW voor een periode van drie jaar uit te sluiten. Het hof gaat ervan uit dat [geïntimeerde2] die vordering niet langer heeft gehandhaafd, omdat zij in haar memorie na deskundigenbericht akkoord gaat met toedeling van het registergoed tegen de geschatte waarde aan [appellante] of met verkoop. Blijft over haar vordering de verdeling van de nalatenschap voor een periode van drie jaar uit te sluiten dan wel de wijze van verdeling van de nalatenschap te gelasten als in haar conclusie van antwoord al is omschreven. Het hof zal iedere beslissing op deze vorderingen aanhouden totdat alsnog vereffening heeft plaatsgehad. Het hof zal ook iedere beslissing over de proceskosten aanhouden.
Slotsom
2.1
Het hof zal in dit vijfde arrest dat deels een eindarrest en deels een tussenarrest is beslissen dat het registergoed moet worden verkocht en geleverd en [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] veroordelen mee te werken aan de verdeling van de nalatenschap onder de opschortende voorwaarde van voltooiing of opheffing van de vereffening. Het hof zal iedere verdere beslissing, ook die op de vorderingen van [geïntimeerde2] aanhouden totdat de vereffening alsnog heeft plaatsgehad. Het komt het hof geraden voor dat partijen het hof over het verloop en zo mogelijk de voltooiing of opheffing van de vereffening op 5 juli 2022 nader informeren.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bepaalt dat partijen de woning met bijbehorend terrein en waterplas, gelegen aan de [adres] te [woonplaats2] op de kortst mogelijke termijn zullen verkopen en leveren en de netto opbrengst daarvan na wat daarvan resteert na vereffening van de nalatenschap zullen verdelen door:
gezamenlijk opdracht te geven aan een makelaar om het registergoed aan een derde te verkopen, waarbij ook verkoop aan een van hen mogelijk is;
indien het partijen niet lukt om binnen twee weken na de datum van dit arrest samen een makelaar te benoemen zal als makelaar optreden:
ing. J.A. Jansens van Gellicum, werkzaam bij rentmeesterskantoor ’t Schoutenhuis b.v.
Postadres: Postbus 13, 3930 EA Woudenberg
tel: 033 - 286 1166
e-mail: gellicumj@schoutenhuisbv.nl
opdracht te geven een bodemprijs te hanteren en deze zo nodig te verlagen conform de instructie van de makelaar;
al datgene te verrichten respectievelijk na te laten wat op instructie van de makelaar noodzakelijk is om tot verkoop en eigendomsoverdracht te komen;
mee te werken aan de ondertekening van de verkoopovereenkomst en medewerking te verlenen aan de notariële eigendomsoverdracht;
medewerking te verlenen aan de betaling uit de verkoopopbrengst van de daarop vallende kosten, waaronder de aflossing van de hypothecaire geldlening en de makelaarscourtage;
gezamenlijk aan de notaris die belast is met de overdracht van het registergoed opdracht te geven de netto-verkoopopbrengst op een rekening van de nalatenschap die onder het beheer van de vereffenaars valt te storten;
veroordeelt [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] mee te werken aan de verdeling van de nalatenschap van de vader van partijen onder de opschortende voorwaarde van voltooiing of opheffing van de vereffening van die nalatenschap;
benoemt voor het geval [geïntimeerde2] of [geïntimeerde1] niet meewerken aan deze door het hof bevolen verdeling als onzijdige persoon voor [geïntimeerde2] mr. J. Nobel, kandidaat-notaris, werkzaam bij Everest Notariaat in Utrecht en als onzijdige persoon voor [geïntimeerde1] mr. E.A. de Jong, notaris in Eersel om hen bij die verdeling te vertegenwoordigen en hun belangen naar eigen beste inzicht te behartigen;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verwijst de zaak naar de rol van 5 juli 2022 voor uitlating partijen over het verloop of de voltooiing van de vereffening;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, R. Prakke-Nieuwenhuizen en J.U.M. van der Werff en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 november 2021.