In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2021, en de rol van de moeder in deze situatie. De moeder heeft een problematische geschiedenis, waaronder eerdere uithuisplaatsingen van haar vier andere kinderen, en heeft niet aangetoond dat haar situatie is verbeterd. De kinderrechter had eerder op 3 maart 2021 de uithuisplaatsing van de minderjarige afgewezen, maar na een spoedmachtiging op 25 maart 2021 is de minderjarige in een pleeggezin geplaatst. De moeder is in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van de kinderrechter, maar het hof oordeelt dat de eerdere beslissing moet blijven gelden. Het hof concludeert dat de moeder onvoldoende kansen heeft benut om haar opvoedingsvaardigheden te verbeteren en dat een nader onderzoek naar haar opvoedingscapaciteiten in strijd is met de belangen van de minderjarige. De moeder heeft een belast verleden, waaronder psychische problemen en een instabiele woonsituatie, wat haar opvoedingscapaciteiten in twijfel trekt. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter en wijst het verzoek van de moeder af.