ECLI:NL:GHARL:2021:11265

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
200.288.598/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van facturen voor IT-diensten en de gevolgen van opschorting

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om een geschil tussen Gooiland B.V. en Addall IT Services V.O.F. over onbetaalde facturen voor geleverde IT-diensten. Gooiland, gevestigd in Hilversum, was de appellante en had bij de rechtbank als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie opgetreden. Addall, gevestigd in Mijdrecht, was de geïntimeerde en had de facturen in conventie ingediend. De kern van het geschil was of Gooiland € 3.142,14 moest betalen voor de geleverde diensten en of Addall recht had op een schadevergoeding van € 5.625,17 van Gooiland. Gooiland betwistte de betaling van de facturen en voerde verschillende verweren aan, waaronder dat de overeenkomst met een andere partij was gesloten en dat er geen schriftelijke offerte was. Het hof oordeelde dat Gooiland de facturen moest betalen, met uitzondering van één factuur die niet verschuldigd was. Het hof kwam tot de conclusie dat de vordering van Addall op Gooiland vastgesteld moest worden op € 1.990,46, en dat Gooiland ook aansprakelijk was voor de wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, met uitzondering van het onderdeel dat betrekking had op de niet verschuldigde factuur. De zaak illustreert de juridische principes rondom betalingsverplichtingen en de gevolgen van opschorting in het kader van handelsrelaties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.288.598/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, 7993321)
arrest van 7 december 2021
in de zaak van
Gooiland B.V.,
gevestigd te Hilversum,
appellante,
bij de rechtbank: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna:
Gooiland,
advocaat: mr. J. de Wrede uit Amersfoort,
tegen
Addall IT Services V.O.F.,
gevestigd te Mijdrecht,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
Addall,
advocaat: mr. J. van Zinderen uit Utrecht.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het tussenarrest van 17 augustus 2021 heeft op 5 oktober 2021 (via een digitale verbinding) een mondelinge behandeling plaatsgehad waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Aan het slot van de mondelinge behandeling is een datum voor arrest bepaald.

2.Waar gaat de zaak over en wat vindt het hof?

2.1.
Deze zaak gaat over de vraag of Gooiland Addall € 3.142,14 moet betalen voor IT-diensten en of Addall Gooiland € 5.625,17 aan schadevergoeding moet betalen.
Op € 217,80 na, vindt Gooiland dat zij niet gehouden is voor de in rekening gebrachte IT-diensten te betalen. Ten aanzien van de € 217,80 beroept Gooiland zich op opschorting onder
meer omdat Addall haar geen wachtwoorden heeft verstrekt. Gooiland stelt dat zij daardoor € 5.625,17 schade heeft geleden. Addall heeft die wachtwoorden niet willen verstrekken omdat Gooiland de facturen niet betaalde.
2.2.
Net als de kantonrechter komt het hof tot de conclusie dat Gooiland Addall moet betalen en dat Addall Gooiland niet hoeft te betalen. Anders dan de kantonrechter, stelt het hof de vordering van Addall op Gooiland vast op € 1.990,46, omdat één factuur niet is verschuldigd. Het hof zal dat hierna motiveren.

3.De feiten

3.1.
Gooiland exploiteert een evenementenlocatie in Hilversum. Addall verricht IT-diensten.
3.2.
Addall heeft voor Gooiland IT-diensten verricht, waarvoor Addall facturen heeft gestuurd. Gooiland heeft de volgende facturen onbetaald gelaten:
  • factuur 2018/30319 van 2 juli 2018 van € 831,88 met de omschrijving ‘Asus event -volgens offerte 29-06-2018’;
  • factuur 2018/30484 van 8 oktober 2018 van € 940,78 met de omschrijving 'afspraak 4 oktober 2018';
  • factuur 2019/30044 van 31 januari 2019 van € 217,80 met de omschrijving `Event zilveren camera'.
3.3.
In een e-mail van 28 februari 2019 heeft Gooiland aan Addall laten weten dat zij haar samenwerking met Addall per direct beëindigt.
3.4.
In een e-mail van 4 maart 2019 heeft Addall daar als volgt op gereageerd:

In de bijlage treft u 5 facturen aan:(…)Op het moment dat het totaalbedrag à (…) op onze rekening staat tegen finale kwijting, zullen wij de wachtwoorden ter beschikking stellen.
Hierna zijn wij nog wel bereid uitleg te geven aangaande de infrastructuur of vragen te beantwoorden indien u hiervoor een bedrag in deposito ter beschikking stelt.
Vanaf vandaag nemen wij geen enkele verantwoording meer voor problemen aangaande uw installatie.
3.5.
Op 4 maart 2019 heeft Addall aan Gooiland factuur 2019/30107 van € 1.151,68 gestuurd met de omschrijving `10% van totale offertebedrag'. Gooiland heeft ook die factuur onbetaald gelaten, waarmee het totaal van aan door Gooiland onbetaald gelaten facturen van Addall uitkomt op € 3.142,14.
3.6.
Gooiland heeft een andere onderneming ingeschakeld om voor haar IT-diensten te verrichten. Deze onderneming heeft Gooiland voor IT-diensten een op 6 maart 2019 gedateerde opdrachtbevestiging gestuurd ter hoogte van € 5.625,17, waaronder € 822,80 voor “
Uitzoeken van het netwerk i.v.m. geen wachtwoorden (eenmalig)”.

4.De procedure bij de kantonrechter

4.1.
Addall heeft bij de kantonrechter, samengevat, gevorderd Gooiland te veroordelen tot betaling van € 3.142,14 aan hoofdsom, te vermeerderen met wettelijke handelsrente en een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, en met veroordeling van Gooiland in de proceskosten. In reconventie heeft Gooiland bij de kantonrechter, samengevat, gevorderd Addall te veroordelen tot betaling van € 5.625,17 dan wel € 822,80 althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen schadebedrag, met veroordeling van Addall in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.2.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 14 oktober 2020 in conventie Gooiland veroordeeld om Addall te betalen € 3.142,14, vermeerderd met de wettelijke handelsrente daarover vanaf 30 dagen na de aanvang van de dag, volgende op die waarop Gooiland de respectievelijke facturen heeft ontvangen tot de voldoening en € 439,21 aan vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft daarnaast de reconventionele vordering van Gooiland afgewezen en Gooiland zowel in conventie als in reconventie veroordeeld in de proceskosten.

5.De beoordeling

Vorderingen en bezwaren bij het hof
5.1.
Gooiland vordert, onder wijziging van haar eis in reconventie, dat het hof het vonnis van de kantonrechter van 14 oktober 2020 vernietigt en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van Addall alsnog afwijst en Addall veroordeelt om aan Gooiland € 5.625,17 te betalen, althans € 2.574,28, althans € 1.645,60, althans een door het hof te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 maart 2019 en met een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van Addall in de kosten van beide instanties. Tegen de eiswijziging als zodanig heeft Addall zich niet verzet, deze is tijdig, namelijk in het eerste processtuk van Gooiland in hoger beroep, gedaan en de goede procesorde verzet zich niet tegen die wijziging omdat Addall inhoudelijk verweer heeft kunnen voeren en dat ook heeft gedaan.
5.2.
Gooiland komt in hoger beroep met zes bezwaren (grieven) op tegen het vonnis van de kantonrechter van 14 oktober 2020 waarin de kantonrechter heeft geoordeeld dat Gooiland de vier facturen moet betalen. Per toegewezen factuur werpt Gooiland een bezwaar op (grief 1 ziet op factuur 2018/30319, grief 2 ziet op factuur 2018/30484, grief 3 ziet op factuur 2019/30107 en grief 4 ziet op factuur 2019/30044). Het vijfde bezwaar (grief 5) ziet op de toegewezen wettelijke handelsrente en de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. Het zesde bezwaar (grief 6) keert zich tegen de afwijzing van haar vordering in reconventie.
Factuur 2018/30319 van 2 juli 2018 van € 831,88
5.3.
Net als de kantonrechter is het hof van oordeel dat Gooiland gehouden is deze factuur te betalen. De factuur ziet op werkzaamheden die Addall heeft verricht in een evenementenlocatie van Gooiland waar Asus een evenement organiseerde. Het hof komt tot de conclusie dat Gooiland aan Addall opdracht heeft verstrekt tot het verrichten van die werkzaamheden. De stelling van Gooiland dat Asus de opdracht heeft verstrekt, faalt.
5.4.
Voor de vraag wie partij is (geworden) bij een overeenkomst geldt de maatstaf uit het Kribbebijter arrest [1] . Die komt erop neer dat bepalend is wat partijen hebben besproken en gedaan en wat zij daaruit hebben afgeleid en mochten afleiden. Ook gedragingen, verklaringen en andere omstandigheden, die hebben plaatsgevonden nadat de overeenkomst is gesloten, kunnen van belang zijn. [2] Gooiland heeft in eerste aanleg in rechte erkend dat Addall op haar verzoek een offerte heeft opgemaakt waarmee zij akkoord is gegaan. Bij die gedane erkenning zijn door Gooiland in hoger beroep geen kanttekeningen geplaatst. Daarmee is tussen Gooiland en Addall een overeenkomst tot stand gekomen.
5.5.
Dat Addall haar werkzaamheden vervolgens met Asus heeft afgestemd, betekent niet dat Gooiland als tussenpersoon fungeerde en/of ertussenuit is gevallen. Uit de tussen partijen gevoerde correspondentie maakt het hof op dat die afstemming tussen Addall en Asus onderdeel is van de door Gooiland aan Addall verstrekte opdracht. Tussen partijen heeft namelijk de volgende e-mailcorrespondentie plaatsgevonden:
- op 24 april 2018 van Gooiland aan Addall: “
Op 29, 30 juni en 1 juli komt Asus weer haar computerbeurs organiseren bij ons op locatie. Tijdens de doorloop gaven ze aan dat er vorig jaar problemen waren met het internet, dat willen ze dit jaar echt niet hebben! Er worden op de dag van het event (30 juni) ongeveer 80 spelcomputers/modems/attributen aangesloten op het internet. Mijn vraag aan jullie is of jullie het internet zo kunnen afstellen dat het 29 juni perfect werkt, zodat er 80 modems op kunnen draaien.
- die dag van Addall aan Gooiland: “
80 spelcomputers/modems/attributen geeft wel een grof idee van er te verwachten is voor de internet verbinding, maar het zou mooi zij als we wat specifiekere informatie kunnen achterhalen.
- waarop Gooiland heeft gereageerd: “
Graag wel een offerte voor onderstaande dan kan dit aan de klant worden doorgespeeld.
- op 25 april 2018 van Addall aan Gooiland: “
Kan jij ons in contact brengen met Asus, zodat wij op de vragen die we hebben, en het antwoord daarop, een prijs kunnen neerleggen
- op 26 april 2018 van Gooiland aan Addall: “
Ik heb een mail gestuurd naar de klant met u in de cc. Hierdoor heeft u gelijk haar gegevens. Zou jij als je contact gehad hebt met de klant een terugkoppeling naar mij willen geven.
5.6.
Uit de tussen Gooiland en Addall gevoerde correspondentie blijkt verder dat tussen Gooiland en Addall is afgesproken dat Gooiland de kosten van Addall zou doorberekenen in haar factuur aan Asus. Op 26 april 2018 heeft Addall aan Gooiland bericht: “
Na duidelijk te hebben van de klant wat hun willen zien zullen wij aan jullie (gooiland) de offerte toesturen voor het klaarmaken van de gevraagde specificaties voor de dagen van het evenement.” Op 21 juni 2018 heeft Addall Gooiland een offerte toegestuurd. Gooiland heeft die offerte op 22 juni 2018 doorgestuurd naar Asus met de opmerking “
[naam1](een medewerker van Gooiland)
zal de kosten meenemen in de factuur”. Op 29 juni 2018 heeft Gooiland aan Addall bericht: “
Heb jij voor ons nog de nieuwe offerte voor ASUS. Jij gaf namelijk bij mij aan dat de nieuwe offerte lager zou komen te liggen”. Op 29 juni 2018 heeft Addall een nieuwe offerte uitgebracht met een offertebedrag van € 687,50 exclusief btw (€ 831,88 inclusief btw). Zoals hiervoor al gemotiveerd heeft Gooiland in rechte erkend dat zij daarmee akkoord is gegaan. Op 2 juli 2018 heeft Addall een factuur voor dat bedrag naar Gooiland gestuurd.
5.7.
Het hof verwerpt het door Gooiland gevoerde verweer dat uit een e-mail van Asus van 22 juni 2018 volgt dat Asus opdrachtgever van Addall is. Asus heeft in die e-mail bericht: “
Tijdens onze rondleiding en het maken van offertes/afspraken hebben we meerdermalen aangegeven wat onze eisen zijn voor de locatie. Daarin hebben we aangegeven dat internet een must is voor het evenement en is hierin besproken dat jullie daarvoor zouden zorgdragen incl. de locatie.” Asus heeft haar e-mail gestuurd naar Gooiland met cc aan Addall. Uit de correspondentie die in de vorige twee rechtsoverwegingen is weergegeven, blijkt dat Gooiland opdrachtgever van Addall is. De nu besproken e-mail van 22 juni 2018 sluit naadloos aan bij die conclusie, gericht als deze is aan Gooiland, de opdrachtgever van Addall. Asus heeft, ook in deze e-mail, slechts klip en klaar gemaakt welke eisen zij stelt aan de locatie en waaraan Gooiland (als opdrachtnemer van Asus) heeft te voldoen. Omdat Addall feitelijk voor het voldoen aan die eisen moest zorgen is begrijpelijk dat zij in de cc werd meegenomen.
5.8.
Ook de tussen partijen op 9 juli 2018 nog gevoerde e-mailcorrespondentie verandert daar niets aan. Daar blijkt niet uit dat Gooiland en Addall nadere afspraken hebben gemaakt. Gooiland wijst op de e-mails waarin Gooiland aan Addall laat weten: “
Ik begrijp van mijn collega [naam1] dat dit rechtstreeks met Asus geregeld zou worden. Deze factuur kan ik niet in behandeling nemen” waarop Addall heeft geantwoord: “
Dat klopt. Wil je de factuur als niet verzonden beschouwen?” waarna Gooiland heeft gereageerd met: “
Dat zal ik doen!
Gooiland gaat er aan voorbij dat zij daarvoor aan Addall had laten weten: “
Deze factuur mag op naam van Asus komen.”. Uit de berichten blijkt niet meer of anders dan dat Addall het goed vindt dat Asus haar factuur betaalt. Het (willen) accepteren dat een derde betaalt, levert, zeker tegen de achtergrond van het bepaalde in artikel 6:30, lid 1, BW, geen schuld- of contractsoverneming, afstand van recht en/of rechtsverwerking op. Het enkele feit dat Addall pas na zes maanden een betalingsherinnering aan Gooiland heeft gezonden, kan evenmin de conclusie van rechtsverwerking dragen.
Factuur 2018/30484 van 8 oktober 2018 van € 940,78
5.9.
Net als de kantonrechter is het hof van oordeel dat Gooiland gehouden is deze factuur van Addall te betalen. De factuur ziet op door Addall op 4 oktober 2018 verrichte werkzaamheden. Gooiland betwist niet dat Addall deze werkzaamheden op haar verzoek heeft uitgevoerd. Dit blijkt ook uit de tussen partijen gewisselde correspondentie. Addall heeft Gooiland op 28 september 2018 laten weten dat zij op 4 oktober werkzaamheden zal verrichten en dat zij die dag paraat zal staan voor de installatie van de lijn en het testen van alle verbindingen. Uit door Addall overgelegde Whatsapp-berichten van 4 oktober 2018 blijkt dat Gooiland er van op de hoogte was dat Addall daadwerkelijk en zelfs tot ’s avonds laat, die werkzaamheden verrichtte. Dit partijcontact laat geen andere conclusie toe dan dat Addall op verzoek én voor rekening van Gooiland het werk in kwestie deed. Gooiland was dus de opdrachtgever van Addall. Dat het daarbij gaat om werkzaamheden die niet eerder gebruikelijk waren, maakt dat niet anders.
5.10.
Gooiland heeft aangevoerd dat deze werkzaamheden onder een garantie vallen en dat zij daarom niet gehouden is om Addall daarvoor te betalen. Addall heeft betwist dat er een garantie bestaat waar Gooiland aanspraak op kan maken. Addall heeft toegelicht dat de problemen bij Gooiland waarvoor zij was ingeschakeld, veroorzaakt waren door derden. Gelet op die gemotiveerde betwisting lag het op de weg van Gooiland om haar stelling dat
het ging om garantiewerk nader te onderbouwen. Gooiland heeft dat nagelaten en heeft daarmee niet aan haar stelplicht voldaan. Het hof gaat er daarom vanuit dat de werkzaamheden niet onder een garantie zijn verricht.
5.11.
De omstandigheid dat aan deze werkzaamheden geen schriftelijke offerte is voorafgegaan, betekent niet dat Gooiland Addall voor die werkzaamheden niet hoeft te betalen. Uitgangspunt is dat een opdrachtgever voor de opdracht aan de opdrachtnemer loon verschuldigd is (vgl. artikel 7:405 BW). Gooiland heeft niet weersproken dat een uurtarief van € 75,- tussen partijen gebruikelijk was. Gooiland zal Addall dat uurtarief voor deze verrichte werkzaamheden daarom moeten betalen.
5.12.
Voor zover Gooiland aanvoert dat zij met Addall heeft afgesproken dat zij voor niet-geoffreerde werkzaamheden niet hoeft te betalen, ook niet als zij Addall heeft gevraagd om die werkzaamheden voor haar te verrichten, heeft Gooiland haar (door Addall betwiste) stelling onvoldoende onderbouwd. Zoals de kantonrechter terecht tot uitgangspunt heeft genomen gaat het hier om twee (professionele) partijen die met elkaar handelen in de uitoefening van hun bedrijf in welke situatie het gebruikelijk is - in het algemeen en ook in deze specifieke onderlinge relatie - dat een vergoeding, althans kosten, in rekening worden gebracht.
5.13.
Gooiland heeft voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verweer tegen het aantal door Addall in rekening gebrachte uren gevoerd. Het hof komt op grond van de twee-conclusie regel niet toe aan de inhoudelijke behandeling van dit verweer. Op grond van deze regel had Gooiland als appellante (oorspronkelijk gedaagde) nieuwe verweren tegen de vorderingen van Addall (als oorspronkelijk eiseres) uiterlijk bij memorie van grieven moeten formuleren, wat zij niet heeft gedaan. Het hof ziet geen reden voor een uitzondering op de twee-conclusie regel.
Factuur 2019/30107 van 4 maart 2019 van € 1.151,68
5.14.
Anders dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat Gooiland niet gehouden is deze factuur van Addall te betalen. Addall vordert nakoming van de betalingsverplichting voortvloeiend uit de aan deze factuur ten grondslag liggende overeenkomst van opdracht. In die opdracht was opgenomen dat vooruit betaald diende te worden. Aan die overeenkomst is geen uitvoering meer gegeven nadat Gooiland de samenwerking met Addall al had beëindigd. Addall voert echter aan dat Gooiland die opdracht niet eenzijdig kon opzeggen en daarom verplicht is gebleven tot de afgesproken vooruitbetaling. Addall vordert echter geen volledige betaling maar, naar zij stelt uit coulance, alleen 10% van het voor die werkzaamheden overeengekomen te betalen bedrag.
5.15.
Addall beroept zich voor haar vordering op artikel 11.4 van haar algemene voorwaarden. Daarin is opgenomen dat het haar wederpartij niet is toegestaan de overeenkomst tussentijds op te zeggen. Addall heeft zich er voorafgaand aan de verzending van haar factuur echter nimmer op beroepen dat de beëindiging van de samenwerking - waar Addall zich verder niet tegen heeft verzet - niet gold voor deze overeenkomst van opdracht met de uitvoering waarvan nog geen enkel begin was gemaakt. Zij heeft ook niet aangeboden enig werk onder deze opdracht alsnog te verrichten na ontvangst van betaling. Zij vordert ook geen betaling van de opdrachtsom, maar alleen 10% daarvan. Voor die aanspraak biedt artikel 11.4 van de voorwaarden echter geen grondslag.
5.16.
Een grondslag daarvoor zou wellicht kunnen worden gevonden in artikel 7:411 BW. Gooiland heeft dat ook zo begrepen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Addall echter uitdrukkelijk verklaard dat haar vordering niet is gebaseerd op dat artikel. Het hof merkt daarbij op dat Addall ook niets heeft aangevoerd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de gevorderde 10% kan worden beschouwd als redelijk loon als bedoeld in dat artikel. Daarmee kan niet worden vastgesteld dat Addall een deugdelijke grondslag voor dit onderdeel van haar vordering heeft aangevoerd. De vordering dient daarmee in zoverre te worden afgewezen.
Factuur 2019/30044 van 31 januari 2019 van € 217,80
5.17.
Net als de kantonrechter is het hof van oordeel dat Gooiland gehouden is deze factuur te betalen. Gooiland erkent dit bedrag aan Addall verschuldigd te zijn, maar beroept zich op opschorting omdat Addall de sleutel van de patchkast en de wachtwoorden van de firewall niet af wilde geven. Artikel 6:52 lid 1 BW bepaalt dat een schuldenaar die een opeisbare vordering heeft op zijn schuldeiser, bevoegd is de nakoming van zijn verbintenis op te schorten tot voldoening van zijn vordering plaatsvindt, als tussen vordering en verbintenis voldoende samenhang bestaat om deze opschorting te rechtvaardigen. Niet in geschil is dat Gooiland de patchkast heeft opengebroken en wachtwoorden heeft laten resetten. Gooiland vordert in deze procedure immers vergoeding van de kosten daarvan. Dat betekent dat Gooiland geen belang meer heeft bij afgifte van de sleutel en wachtwoorden. Voor zover het beroep van Addall op opschorting op enig moment al gerechtvaardigd was, heeft Addall dat nu niet meer bij gebrek aan belang. Het beroep van Gooiland op opschorting wordt dus verworpen. Gooiland moet factuur 2019/30044 betalen.
De tegenvordering van Gooiland
5.18.
Gooiland vordert schadevergoeding wegens een tekortkoming van Addall die bestaat uit het niet afgeven van de sleutel van de patchkast en de wachtwoorden. Gooiland doet dat in conventie bij wijze van verrekening en in reconventie als vordering. In de onderbouwing van die (verrekenings)vordering is niets te vinden over schade als gevolg van het niet afgeven van de sleutel van de patchkast. Het hof gaat er daarom vanuit, dat deze vordering alleen schade betreft als gevolg van het niet-verstrekken van de wachtwoorden.
5.19.
Addall erkent dat zij op grond van de destijds gesloten ICT-overeenkomst gehouden was de wachtwoorden in ieder geval na opzegging van de relatie te vrij te geven. Addall beroept zich echter op opschorting van deze verplichting tot Gooiland haar facturen betaalde. Addall mag haar verbintenis tot afgifte van de wachtwoorden opschorten als tussen deze verbintenis en de vordering die zij op Gooiland heeft voldoende samenhang bestaat om deze opschorting te rechtvaardigen (artikel 6:52 lid 1 BW). Die samenhang wordt aangenomen wanneer partijen regelmatig zaken met elkaar doen (artikel 6:52 lid 2 BW). Daarvan is hier sprake gelet op de overeenkomst die partijen hebben gesloten waaraan de verplichting tot verschaffing van de wachtwoorden was verbonden en de overeenkomsten die ten grondslag lagen aan de hiervoor toewijsbaar geachte facturen. De opschorting van de afgifte van de wachtwoorden is dus gerechtvaardigd zolang Gooiland niet de openstaande (hiervoor toewijsbaar geachte) facturen betaalde. In aanmerking nemend dat Addall al opeisbare vorderingen had op Gooiland voordat haar verplichting ontstond tot afgifte van de wachtwoorden, beroept Addall zich in beginsel dus terecht op een opschortingsbevoegdheid.
5.20.
Voor dat geval voert Gooiland aan dat niet is voldaan aan de voor opschorting vereiste proportionaliteit. Uitgangspunt is dat opschorting gerechtvaardigd moet zijn, dat wil zeggen dat er slechts mag worden opgeschort voor zover dat gerechtvaardigd wordt door de tekortkoming van de andere partij. Volgens Gooiland kon zij als gevolg van de handelwijze van Addall niet meer bij haar ICT-systemen, terwijl de vordering van Addall op haar slechts beperkt van omvang was.
5.21.
Zelfs indien Gooiland gevolgd wordt in de door haar opgevoerde hoogte van de schade als gevolg van het niet leveren van de wachtwoorden (€ 5.625,17) geldt dat dit bedrag weliswaar hoger is dan de toewijsbaar geoordeelde vordering van Addall (€ 1.990,46), maar daarmee van een wanverhouding tussen die twee nog geen sprake is. Overigens valt uit de facturen niet meer te herleiden dan dat slechts een beperkt deel daarvan ziet op kosten als gevolg van het niet verstrekken van de wachtwoorden. Het euvel van het gemis van de wachtwoorden lijkt op kennelijk relatief eenvoudige wijze opgelost te zijn door de wachtwoorden te laten resetten tegen een bedrag niet (veel) hoger dan de vordering van Addall op Gooiland.
5.22.
Meer subsidiair voert Gooiland tegen het beroep van Addall op opschorting aan dat Gooiland haar verzuim tot voldoening van de opeisbare facturen heeft ‘gezuiverd’. Partijen hebben destijds kennelijk onderhandeld over een minnelijke regeling (storting van de vordering van Addall op de derdengeldrekening van de advocaat van Gooiland - voorstel van Gooiland - dan wel afgifte van een bankgarantie - voorstel van Addall), maar daarover geen overeenstemming bereikt. Er rustte op Addall ook geen rechtsplicht om in te stemmen met het voorstel van Gooiland. Daarmee bleef de situatie zoals die was: opschorting was gerechtvaardigd en niet disproportioneel.
5.23.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Addall zich terecht op opschorting heeft beroepen. Daardoor was van een tekortkoming van Addall geen sprake en is zij niet in verzuim komen te verkeren. Daarmee ontvalt de grondslag aan het conventionele beroep op verrekening en de vordering in reconventie.
Wettelijke handelsrente
5.24.
Net als de kantonrechter zal het hof over de toegewezen bedragen de wettelijke handelsrente toewijzen vanaf 30 dagen na aanvang van de dag, volgende op die waarop Gooiland de respectievelijke facturen heeft ontvangen.
5.25.
De tussen partijen gesloten overeenkomsten zijn aan te merken als handelsovereenkomsten. Dit betekent dat, anders dan Gooiland meent, artikel 6:119a BW tussen partijen geldt. Een verzoek om betaling binnen veertien dagen is (inderdaad) geen overeengekomen uiterste dag van betaling als vermeld in artikel 6:119a lid 1 BW. In die situatie geldt dan echter dat de wettelijke handelsrente over deze vorderingen op grond van art. 6:119a lid 2 aanhef en sub a BW van rechtswege verschuldigd is vanaf 30 dagen na ontvangst van de factuur.
5.26.
Met een verwijzing naar haar algemene voorwaarden voert Addall aan dat de betalingstermijn op de facturen wel heeft te gelden als een overeengekomen uiterste dag van betaling. Het hof passeert die stelling alleen al omdat Addall daarmee kennelijk niet beoogd heeft een wijziging te verkrijgen in het dictum van het vonnis van de kantonrechter op het punt van de toegewezen wettelijke handelsrente (en het instellen van incidenteel hoger
beroep dus niet beoogd is) en, zonder incidenteel hoger beroep, Gooiland niet in een nadeliger positie mag raken als gevolg van háár hoger beroep (het zogeheten verbod van reformatio in peius). Dit kan dan ook verder onbesproken blijven.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.27.
Op de berekening van de door Addall gevorderde - en door de kantonrechter toegewezen - vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is ingevolge het bepaalde in de leden 5 tot en met 7 van artikel 6:96 BW het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing. Het gaat immers om de incasso van een uit een handelsovereenkomst voortvloeiende verbintenis tot betaling van een geldsom, die onder het bereik van die regeling valt. Dit betekent dat voor de verschuldigdheid van de vergoeding van buitengerechtelijke kosten niet relevant is welke incassohandelingen de schuldeiser heeft verricht en dat een enkele brief in beginsel voldoende is [3] . Addall heeft in ieder geval op 26 maart 2019 een sommatiebrief gestuurd. Gooiland is Addall daarom een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten verschuldigd. Het tarief verschuldigd overeenkomstig het Besluit wordt berekend over het toewijsbare bedrag. Het hof zal het bedrag dan ook toewijzen overeenkomstig de in dat Besluit bedoelde staffel, ofwel in dit geval 15% over € 1.990,46, zijnde € 298,57.

6.De slotsom in het hoger beroep

6.1.
De grieven van Gooiland falen, met uitzondering van grief 3 en grief 5 (deels). Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd behoudens voor zover het betreft onderdeel 3.1. van het dictum van het vonnis. Dit vonnis zal in zoverre worden vernietigd. Het hof zal opnieuw recht doen en Gooiland veroordelen om Addall te betalen:
  • € 1.990,46 (€ 831,88 + € 940,78 + 217,80), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover vanaf 30 dagen na de aanvang van de dag, volgende op die waarop Gooiland de respectievelijke facturen heeft ontvangen tot de voldoening,
  • € 298,57 aan vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten.
6.2.
Als de hoofdzakelijk in het ongelijk te stellen partij zal het hof Gooiland in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep worden aan de zijde van Addall vastgesteld op:
- griffierecht € 772,-
- salaris advocaat € 1.574,- (2 punten x tarief I à € 787,- per punt).

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 14 oktober 2020 behoudens voor zover het betreft onderdeel 3.1 van het dictum van het vonnis, vernietigt dit vonnis in zoverre en doet opnieuw recht:
veroordeelt Gooiland om aan Addall te betalen:
  • € 1.990,46 (€ 831,88 + € 940,78 + 217,80), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover vanaf 30 dagen na de aanvang van de dag, volgende op die waarop Gooiland de respectievelijke facturen heeft ontvangen tot de voldoening,
  • € 298,57 aan vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt Gooiland in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Addall vastgesteld op € 772,- aan verschotten en op € 1.574,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, met bepaling dat, indien betaling hiervan binnen veertien dagen na heden niet heeft plaats gevonden, daarover de wettelijke rente is verschuldigd vanaf de vijftiende dag na heden en met veroordeling van Gooiland tot betaling daarvan;
verklaart dit arrest ten aanzien van de uitgesproken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.E. Mulder, W.F. Boele en W.P.M. ter Berg en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 december 2021.

Voetnoten

1.HR 11 maart 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC1877
2.HR 29 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1615
3.Hoge Raad 13 juni 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1405, ro.3.6)