ECLI:NL:GHARL:2021:11394

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
200.277.084
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over onverschuldigde betaling en bewijslevering in verband met persoonsgebonden budget

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, betreft het een hoger beroep van [appellant] tegen [geïntimeerde] over onverschuldigde betaling. De zaak is voortgekomen uit een eerdere uitspraak van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 24 december 2019. Het hof heeft op 14 december 2021 arrest gewezen. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.H. Lodewijk, heeft in hoger beroep verzocht om het houden van een getuigenverhoor, maar heeft niet kunnen verschijnen vanwege gezondheidsklachten. De getuige [geïntimeerde] is wel verschenen en heeft verklaard dat de betalingen aan [appellant] zijn gedaan om een deel van het persoonsgebonden budget (pgb) te reserveren voor de belastingdienst. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] niet het benodigde bewijs heeft geleverd om zijn standpunt te onderbouwen. Het hof heeft geoordeeld dat de betalingen door [geïntimeerde] aan [appellant] onverschuldigd zijn gedaan en dat [appellant] deze kan terugvorderen. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en [appellant] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 760,- voor griffierecht en € 1.671,- voor salaris van de advocaat. Het arrest is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.277.084
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht 7425502 AC EXPL)
arrest van 14 december 2021
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats1] ,
appellant in het hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. J.H. Lodewijk,
tegen:
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde in het hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. C.L. van Olst.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 8 juni 2021 hier over.
1.2.
Het verdere verloop blijkt uit:
- de akte uitlaten bewijs van 29 juni 2021 van [appellant] , en;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 9 november 2021.
1.3.
Vervolgens is de zaak verwezen naar de roldatum van 16 november 2016 voor uitlating stukken aan de zijde van [appellant] , na welke datum het hof arrest heeft bepaald.

2.De verdere beoordeling in hoger beroep

2.1.
Bij tussenarrest van 8 juni 2021 is [appellant] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshands als vaststaand aangenomen feit dat de betalingen door [geïntimeerde] aan [appellant] zijn gedaan om een deel van het persoonsgebonden budget (hierna: pgb) te reserveren voor de door [geïntimeerde] af te dragen inkomstenbelasting.
2.2.
De advocaat van [appellant] heeft het hof bij akte uitlaten bewijs van 29 juni 2021 verzocht over te gaan tot het houden van een getuigenverhoor en heeft vervolgens [appellant] en [geïntimeerde] als getuigen opgeroepen.
2.3.
Het getuigenverhoor heeft op 9 november 2021 plaatsgevonden. Daarbij is alleen [geïntimeerde] als getuige verschenen. Getuige [appellant] heeft de ochtend van de zitting laten weten in verband met coronaklachten niet aanwezig te kunnen zijn. Daarom heeft de zitting hybride plaatsgevonden en is aan [appellant] voorafgaand aan de zitting een skype-link verzonden. Hoewel de griffier vanaf een half uur voor de zitting heeft geprobeerd contact te leggen met [appellant] via zijn advocaat, heeft [appellant] de zitting niet digitaal bijgewoond. Ook mr. Lodewijk heeft tijdens de enquête herhaaldelijk geprobeerd contact op te nemen met [appellant] maar is daarin niet geslaagd. Na het verhoor van [geïntimeerde] gaf mr. Lodewijk aan een sms-bericht te hebben ontvangen van de moeder van [appellant] , waarin zij meedeelde dat [appellant] vermoedelijk een paniekaanval heeft gekregen en in verband daarmee samen met haar is vertrokken naar de spoedeisende hulp. De zitting is kort geschorst. Tijdens de schorsing heeft mr. Lodewijk geprobeerd contact op te nemen met de moeder van [appellant] ; ook dat is niet gelukt. Na de schorsing is met partijen afgesproken dat de enquête niet zal worden gesloten, in afwachting van door [appellant] te overleggen bewijsstukken, namelijk:
- een testuitslag van de GGD-teststraat;
- een uitdraai/verklaring van de spoedeisende hulp waaruit blijkt dat en hoe laat [appellant] zich ter plekke heeft gemeld en wat de klachten waren.
Daarbij is door de raadsheer-commissaris meegedeeld dat op basis van de aan te leveren stukken zal worden beslist of alsnog een nadere datum voor het horen van getuige [appellant] zal worden ingepland. De zaak is naar de roldatum van 16 november 2021 verwezen voor overlegging van de genoemde bewijsstukken.
2.4.
De gevraagde bewijsstukken zijn door [appellant] niet overgelegd. Bij de kantonrechter was eveneens een getuigenverhoor gepland dat [appellant] heel kort van tevoren wegens ziekte heeft afgezegd en waarvoor door de kantonrechter bewijsstukken voor de reden van afzegging werden verlangd. Deze werden niet aangeleverd en daarom is [appellant] in eerste aanleg niet gehoord. Het hof heeft [appellant] alsnog in gelegenheid gesteld om als getuige te worden gehoord maar ook in hoger beroep heeft [appellant] op het allerlaatste moment afgezegd. Vanzelfsprekend kan in deze tijd sprake zijn van mogelijke coronabesmetting waardoor fysieke aanwezigheid niet wenselijk is, en daarom is de zitting (nadat [appellant] had aangegeven niet fysiek aanwezig te kunnen zijn) omgezet naar een hybride zitting waarbij [appellant] digitaal aanwezig kon zijn en kon worden gehoord, waarmee [appellant] ook heeft ingestemd. Desondanks is hij niet verschenen. Vervolgens is er geen bewijs geleverd dat [appellant] bij de teststraat van de GGD of bij de spoedeisende hulp van het ziekenhuis is geweest, zoals hij had aangegeven. Het hof acht het daarom onvoldoende aannemelijk dat [appellant] om de door hem genoemde redenen niet (al dan niet digitaal) als getuige is verschenen. Daarom zal het hof geen nadere datum voor het horen van getuige [appellant] inplannen. Daarbij weegt het hof ook mee dat in de procedure bij de kantonrechter door [appellant] is verzocht geplande getuigenverhoren om medische redenen uit te stellen en ook toen door hem is nagelaten het verzoek met (medische) stukken te onderbouwen. De enquête in dit hoger beroep is gesloten. Mr. Zwaan heeft ter zitting aangegeven af te zien van contra-enquête. Beide advocaten hebben ter zitting eveneens aangegeven dat zij afzien van het nemen van aktes na enquête.
2.5.
Het hof is van oordeel dat [appellant] het door hem te leveren tegenbewijs niet heeft geleverd. [geïntimeerde] heeft verklaard te blijven bij wat hij eerder bij de kantonrechter op de comparitie van antwoord van 12 april 2019 heeft verklaard. De verdere inhoud van zijn verklaring ter gelegenheid van het getuigenverhoor in hoger beroep, is daarmee ook in overeenstemming. De verklaring van [geïntimeerde] ondersteunt niet het standpunt van [appellant] . Het hof blijft dan ook bij wat in het tussenarrest van 8 juni 2021 is overwogen en beslist. Als vaststaand moet worden aangenomen dat de betalingen door [geïntimeerde] aan [appellant] zijn gedaan om het deel van het pgb opzij te zetten dat later door [geïntimeerde] aan de belastingdienst zou moeten worden betaald. Dat betekent dat de betalingen door [geïntimeerde] aan [appellant] onverschuldigd zijn gedaan en door hem kunnen worden teruggevorderd. Het oordeel van de kantonrechter met die strekking wordt in dit hoger beroep door [appellant] zonder succes bestreden.
2.6.
Het hof ziet geen aanleiding [appellant] te veroordelen in de werkelijke proceskosten, zoals [geïntimeerde] verzoekt. De artt. 237-240 Rv bevatten, behoudens bijzondere omstandigheden, een zowel limitatieve als exclusieve regeling van de kosten waarin de partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, kan worden veroordeeld. Een volledige vergoedingsplicht is alleen denkbaar in buitengewone omstandigheden, waarbij dient te worden gedacht aan misbruik van procesrecht en onrechtmatige daad. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. [1] De door [geïntimeerde] gestelde omstandigheden rechtvaardigen die slotsom niet.

3.De slotsom

3.1.
De grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
3.2.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 760,00
- salaris advocaat € 1.671,00 (1,5 punten x tarief € 1.114,00)

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 24 december 2019;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 760,- voor verschotten en op € 1.671,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.D. Hoekstra, H.C. Frankena en D.M.I. de Waele, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 december 2021.

Voetnoten

1.Hoge Raad 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2366.