ECLI:NL:GHARL:2021:11518

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
21/00708
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid beroep tegen aanslag onroerendezaakbelastingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank oordeelde dat de overgelegde machtiging niet rechtsgeldig was, omdat niet was aangetoond dat [naam2] N.V. de bestuurder was van belanghebbende. De heffingsambtenaar had een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, die door belanghebbende werd betwist. De rechtbank vroeg om aanvullende documenten, maar de ingediende machtigingen bleken onduidelijk en niet correct ingevuld. Het Hof oordeelt dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het Hof stelt vast dat de machtiging uiteindelijk wel rechtsgeldig was, omdat [naam2] N.V. inderdaad de bestuurder van belanghebbende is. Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de zaak terug voor verdere behandeling. De kosten van het hoger beroep worden vastgesteld op € 267, en de heffingsambtenaar wordt veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 541.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 21/00708
uitspraakdatum: 14 december 2021
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 30 april 2021, nummer AWB 20/61, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarbelast met de
heffing van gemeentelijke belastingenvan de
Regionale Belastingsamenwerking Deventer, Olst-Wijhe en Raalte(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelastingen (hierna: OZB) gebruiker niet-woning voor het jaar 2019 opgelegd van € 5.121,51 op grond van een bij beschikking vastgestelde WOZ-waarde van € 1.607.000 ter zake van de onroerende zaak gelegen aan de [adres1] 150 te [plaats1] .
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 20 november 2019 het tegen de bij beschikking vastgestelde WOZ-waarde van de onroerende zaak gemaakt bezwaar gegrond verklaard, de vastgestelde WOZ-waarde verminderd tot € 1.413.000 en de aanslag OZB dienovereenkomstig verlaagd. Voorts heeft de heffingsambtenaar een proceskostenvergoeding toegekend.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft zich hiertegen verweerd.
1.5.
Partijen hebben schriftelijk verklaard dat zij geen gebruik willen maken van het recht om ter zitting te worden gehoord. Het Hof heeft vervolgens bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Op 31 december 2019 heeft G. Gieben (hierna: Gieben) werkzaam voor Previcus Vastgoed, beroep ingesteld bij de Rechtbank. Bij het beroepschrift is een machtiging gevoegd, gedateerd 4 december 2018 en ondertekend door [naam1] . De machtiging vermeldt – voor zover hier van belang – het volgende, waarbij het vakje dat de machtiging naast [naam2] N.V. heeft te gelden voor al haar onderliggende vennootschappen niet is aangevinkt:
“(…)
Ondergetekende:
De naamloze vennootschap [naam2] N.V. statutair gevestigd te [plaats2] , kantoorhoudende te [vestigingsplaats] aan de [adres2] , ingeschreven in het handelsregister onder nummer [nummer] , ten deze vertegenwoordigd door de heer [naam1] .
*Deze machtiging dient op naam gesteld alsmede ondertekend te worden door de persoon op wiens naam het aanslagbiljet staat.
**Wanneer het aanslagbiljet op naam van een rechtspersoon staat dient deze machtiging te worden ingevuld en ondertekend conform de gegevens uit het Handelsregister.
❑ Deze machtiging heeft naast bovenvermelde rechtspersoon ook te gelden voor al haar onderliggende vennootschappen.
Verleent hierbij volmacht aan:
Mevrouw G. Gieben, verbonden aan Previcus BV, kantoorhoudende te [adres3] , [plaats3] , om hem/haar te vertegenwoordigen in alle zaken betreffende de aanslag lokale belastingen en de daarop vermelde WOZ-beschikking(-en).
(…)”
2.2.
De Rechtbank heeft bij brief van 8 januari 2020 Gieben verzocht om een uittreksel uit het handelsregister over te leggen (eventueel meerdere uittreksels van bovenliggende rechtspersonen) waaruit blijkt wie als (uiteindelijk) bevoegd bestuurder van belanghebbende gerechtigd is beroep in te stellen (niet ouder dan één jaar).
2.3.
In reactie hierop heeft Gieben aan de Rechtbank bij faxbericht van 10 januari 2020 een uittreksel uit het handelsregister met betrekking tot [naam2] NV, gedagtekend 6 januari 2020, overgelegd. Uit dat uittreksel blijkt dat [naam1] en [naam3] bestuurders zijn van deze vennootschap.
2.4.
Bij brief van 23 april 2020 heeft de Rechtbank Gieben meegedeeld dat het beroepschrift niet voldoet aan de voorwaarden die aan een beroepschrift worden gesteld. Hierop heeft de Rechtbank Gieben verzocht om toezending van een schriftelijke machtiging waaruit blijkt op welke zaak deze betrekking heeft en waaruit blijkt dat deze machtiging zich uitstrekt tot het verrichten van proceshandelingen en het aanwenden van rechtsmiddelen namens belanghebbende. Voorts heeft de Rechtbank verzocht om een uittreksel uit het handelsregister met betrekking tot belanghebbende waaruit blijkt wie als uiteindelijk bevoegd bestuurder gerechtigd is beroep in te stellen.
2.5.
Gieben heeft bij faxbericht van 24 april 2020 een op 6 januari 2020 ondertekende machtiging overgelegd aan de Rechtbank. De machtiging heeft dezelfde inhoud als de hiervoor in onderdeel 2.1 genoemde machtiging. Deze, wederom op naam van [naam2] NV afgegeven machtiging, is ondertekend door [naam1] en [naam3] . Ook in deze machtiging is het vakje waarin is verklaard dat de machtiging naast [naam2] N.V. ook heeft te gelden voor al haar onderliggende vennootschappen, niet aangevinkt. Daarnaast heeft Gieben een kopie van een uittreksel uit het handelsregister van [naam4] BV overgelegd.
2.6.
De Rechtbank heeft partijen uitgenodigd voor een zitting gehouden op 10 december 2020. Ter zitting heeft de Rechtbank Gieben erop gewezen dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat [naam2] NV bestuurder is van belanghebbende en dat dus de rechtsgeldigheid van de overgelegde machtiging nog niet vaststaat. De Rechtbank heeft Gieben vervolgens een termijn geboden voor het indienen van een correcte machtiging van belanghebbende.
2.7.
Gieben heeft niet binnen de daartoe door de Rechtbank gestelde termijn gereageerd. In verband hiermee heeft de Rechtbank bij brief van 22 januari 2021 Gieben gewezen op het uitblijven van toezending van een correcte machtiging en heeft hiertoe het volgende opgemerkt:
“(…)
Bovenvermelde beroepszaak is ter zitting van 10 december 2020 behandeld. Tijdens de behandeling is aan de orde gekomen dat de door u overgelegde machtiging afgegeven is door [naam2] B.V., terwijl de door u betwiste aanslag is gericht aan [belanghebbende] B.V. Uit de door u overgelegde uittreksels van de Kamer van Koophandel is de rechtbank niet gebleken dat [belanghebbende] B.V wordt bestuurd door [naam2] B.V. Ter zitting is uw vertegenwoordiger in de gelegenheid gesteld om binnen een termijn van vier weken een correcte machtiging van [belanghebbende] B.V. te overleggen, dan wel aan te tonen dat [naam2] B.V. hiertoe wel bevoegd was. De termijn van vier weken is inmiddels verstreken zonder dat een correcte machtiging is ontvangen.
(…)”
2.8.
Bij faxbericht van 27 januari 2021 heeft Gieben alsnog gehoor gegeven aan het verzoek van de Rechtbank. In de begeleidende brief heeft Gieben geschreven dat uit de bijgevoegde uittreksels blijkt dat [naam2] BV bestuurder is van belanghebbende. De bijgevoegde uittreksels hebben betrekking op belanghebbende en op [naam2] NV. Uit de op 14 december 2020 gedagtekende uittreksels blijkt dat (1) [naam5] BV vanaf 20 oktober 1995 enig aandeelhouder is van belanghebbende, (2) dat [naam2] NV sinds 7 mei 2009 bestuurder is van belanghebbende, (3) dat [naam1] en [naam3] bestuurders zijn van [naam2] NV en (4) dat deze drie vennootschappen allen op hetzelfde adres zijn gevestigd. Tevens is een nieuwe door deze laatste vennootschap afgegeven machtiging met dezelfde inhoud als de eerdere machtigingen overgelegd. In deze machtiging is het vakje waarin is verklaard dat de machtiging naast [naam2] N.V. ook heeft te gelden voor al haar onderliggende vennootschappen, wel aangevinkt.
2.9.
De Rechtbank heeft vervolgens partijen uitgenodigd voor een tweede zitting gehouden op 30 april 2021. De Rechtbank heeft direct na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan en het beroep niet-ontvankelijk verklaard. In het proces-verbaal van deze uitspraak overweegt de Rechtbank het volgende:
“(…)
6. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting van 10 december 2020 heeft eiseres meer uittreksels uit het handelsregister overgelegd. Uit deze uittreksels blijkt onder meer dat [naam2] N.V. de bestuurster is van eiseres. Tevens is wéér een nieuwe machtiging overgelegd, afgegeven door [naam2] N.V. In de begeleidende brief wordt gesproken over nog een andere rechtspersoon, [naam2] B.V. De laatstelijk ingediende machtiging vermeldt niet dat ze is afgegeven namens eiseres of in de hoedanigheid van bestuurster van eiseres. Wel is een standaardregel aangekruist, waarin is aangegeven dat de machtiging, afgegeven door [naam2] N.V., ook heeft te gelden "voor al haar onderliggende vennootschappen". Op geen enkele manier is aannemelijk gemaakt dat [belanghebbende] B.V. een dochtervennootschap of "onderliggende vennootschap" is van [naam2] N.V.
7. De rechtbank is van oordeel dat met de overgelegde machtigingen en uittreksels niet aannemelijk is gemaakt dat Previcus, Gieben, Van den Herk of Van den Dool door eiseres zijn gemachtigd namens haar beroep in te stellen. Gevolgen van de onduidelijkheid die eiseres, haar bestuurster en andere (rechts)personen hebben geschapen dienen voor rekening van eiseres te blijven.
8. De rechtbank verklaart, met toepassing van artikel 6:6, aanhef en onderdeel a, van de Awb het beroep niet-ontvankelijk.
(…)”

3.Geschil

In geschil is of de Rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Indien deze vraag ontkennend beantwoord moet worden, verzoekt belanghebbende tot terugwijzing naar de Rechtbank voor een inhoudelijke behandeling van de zaak.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 6:5 Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. Wanneer bij een beroepschrift geen toereikende machtiging is gevoegd, is niet voldaan aan ‘enig bij de wet gesteld vereiste’ (vgl. HR 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:2).
4.2.
Op grond van artikel 8:24, lid 2, Awb kan de bestuursrechter van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen. De Rechtbank heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en de indiener van het beroep daarnaast de gelegenheid tot herstel gegeven.
4.3.
Het Hof stelt bij de beoordeling voorop dat uit het dossier blijkt dat door toedoen van Gieben bij de Rechtbank onduidelijkheid is ontstaan over de feitelijke situatie. Door de Rechtbank gevraagd naar een uittreksel uit het handelsregister waaruit blijkt wie bestuurder van belanghebbende is, verstrekt Gieben op 10 januari 2020 geen uittreksel met de gegevens van belanghebbende zelf, maar slechts een uittreksel van [naam2] NV. Hieruit blijkt slechts dat [naam1] en [naam3] bestuurders van deze laatste vennootschap zijn. Door de Rechtbank nogmaals gevraagd de handelsregistergegevens van belanghebbende te verstrekken, legt Gieben op 24 april 2020 de gegevens van een andere vennootschap ( [naam4] BV) over. Na daartoe nogmaals door de Rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, wijst Gieben op 27 januari 2021 de verkeerde vennootschap als bestuurder van belanghebbende aan ( [naam2] BV in plaats van [naam2] NV). Het door Gieben gebruikte machtigingsformulier wekt daarnaast twijfel op over de vraag wie worden bedoeld met de “onderliggende vennootschappen”. Ten slotte werd pas uit het derde (door Gieben op 29 januari 2021 overgelegde) machtigingsformulier duidelijk dat de machtiging ook de “onderliggende vennootschappen” betrof.
4.4.
Het voorgaande neemt niet weg dat de Rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat geen rechtsgeldige machtiging is overgelegd. Het Hof overweegt in dit verband dat de bevoegdheid tot het verlenen van een machtiging berust bij het bestuur van een vennootschap. Uit de in beroep overgelegde uittreksels van de in het handelsregister opgenomen gegevens blijkt dat [naam2] NV bestuurder is van belanghebbende en dat [naam1] en [naam3] bestuurders zijn van [naam2] NV. Hieruit volgt dat [naam1] en [naam3] ten tijde van de indiening van het beroep bevoegd waren om namens belanghebbende aan Gieben een machtiging te verstrekken voor onder meer het aanwenden van het rechtsmiddel van beroep. Deze gegevens zijn binnen de door de Rechtbank gestelde termijn verstrekt, zodat in zoverre tijdig herstel heeft plaatsgevonden.
4.5.
Het Hof acht aannemelijk dat de opmerking op het machtigingsformulier dat de machtiging ook betrekking heeft op de “onderliggende vennootschappen”, moet worden uitgelegd als betrekking hebbend op de vennootschappen waarover [naam2] NV het bestuur uitoefent. De bevoegdheid een machtiging namens een vennootschap te verstrekken volgt immers niet uit aandelenbezit in die vennootschap, maar uit het zijn van bestuurder van die vennootschap.
4.6.
Zowel in de bij het beroepschrift gevoegde machtiging als in de op 24 april 2020 door Gieben overgelegde machtiging is de passage over de “onderliggende vennootschappen” niet aangevinkt, zodat uit deze machtigingen niet kan worden afgeleid dat [naam2] NV bij het verstrekken van deze machtigingen (tevens) is opgetreden in haar hoedanigheid van bestuurder van belanghebbende. In de op 27 januari 2021 aan de Rechtbank overgelegde machtiging is dat echter wel het geval. Voor zover deze laatste machtiging al niet moet worden aangemerkt als herstel van een eerder gemaakte vergissing (per abuis niet aangevinkt), moet worden aangenomen dat deze machtiging tevens een bekrachtiging is als bedoeld in artikel 3:69 van het Burgerlijk Wetboek van het eerder ingestelde beroep (vgl. HR 3 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0819).
4.7.
Gelet hierop heeft Gieben binnen de door de Rechtbank gestelde termijn gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheid tot herstel en heeft de Rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een rechtsgeldige machtiging. Het Hof zal de uitspraak van de Rechtbank vernietigen en de zaak – overeenkomstig het verzoek van belanghebbende – terugwijzen naar de Rechtbank ter verdere behandeling en beslissing ervan met inachtneming van deze uitspraak.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 267 (hogerberoepschrift 1 punt  wegingsfactor 0,5  € 534). De Rechtbank dient bij de behandeling van het beroep te oordelen over de kosten van bezwaar en beroep.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 267,
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 541 in verband met het hoger beroep bij het Hof, en
– wijst de zaak terug naar de Rechtbank ter verdere behandeling en beslissing ervan met inachtneming van deze uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Amsterdam, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. T. Tanghe, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 14 december 2021
De griffier is verhinderd de uitspraak De voorzitter,
te ondertekenen.
(A.I. van Amsterdam)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 14 december 2021
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.