Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant], de beheerder van huurpanden, en [geïntimeerde], de verhuurder, over de afwikkeling van een overeenkomst van opdracht. Het hof behandelt het hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter van 26 mei 2020, waarin de vorderingen van [geïntimeerde] grotendeels zijn toegewezen. De procedure in hoger beroep is gestart met een appeldagvaarding op 9 juni 2020, gevolgd door verschillende memorie's en een tussenarrest. De kern van het geschil betreft de verplichtingen van [appellant] als opdrachtnemer en de vraag of hij aan zijn financiële verplichtingen heeft voldaan. Het hof oordeelt dat [appellant] nog bedragen aan [geïntimeerde] moet voldoen, waaronder achterstallige afdracht van huur en borgsommen. Het hof bevestigt dat de overeenkomst tussen partijen een overeenkomst van opdracht is en dat de verplichtingen van [appellant] niet zijn nagekomen. De klachtplicht van [geïntimeerde] wordt door het hof niet geschonden geacht. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter voor wat betreft de afdrachtbetalingen en wijst deze alsnog toe, met wettelijke rente. De kosten van het geding worden aan [appellant] opgelegd.