In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van partneralimentatie. De man, verzoeker in het principaal hoger beroep, had in eerste aanleg verzocht om de partneralimentatie te verlagen, terwijl de vrouw, verweerster in het principaal hoger beroep, in incidenteel hoger beroep kwam om de onderlinge overeenkomst van 9 augustus 2018 in de beschikking op te nemen. De rechtbank Midden-Nederland had eerder de partneralimentatie vastgesteld op € 669,- per maand, maar de man verzocht om deze te verlagen naar € 369,- per maand, later gewijzigd naar € 329,- per maand. De vrouw verzocht om de partneralimentatie te handhaven en de onderlinge overeenkomst op te nemen.
Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en het verloop van het hoger beroep besproken, inclusief de ingediende stukken en de mondelinge behandeling. Het hof oordeelde dat er relevante wijzigingen in de omstandigheden waren, met name in het inkomen van de vrouw, die een herbeoordeling van de partneralimentatie rechtvaardigden. Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van de vrouw € 2.075,- netto per maand bedraagt, terwijl de draagkracht van de man € 639,- netto per maand is. Dit leidde tot de conclusie dat de man voldoende draagkracht heeft om in de aanvullende behoefte van de vrouw te voorzien.
Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en de partneralimentatie vastgesteld op € 823,- per maand met ingang van 1 oktober 2020, en op € 839,- per maand met ingang van 1 januari 2022. De vrouw werd niet-ontvankelijk verklaard in haar zelfstandig tegenverzoek en de proceskosten werden gecompenseerd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van de financiële omstandigheden van beide partijen na een echtscheiding.