In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de hoogte van de kinderalimentatie die de man moet betalen aan de vrouw voor hun minderjarige dochter. De rechtbank Midden-Nederland had in een eerdere beschikking bepaald dat de man vanaf 9 maart 2020 een bedrag van € 204,- per maand moest betalen. De vrouw is in hoger beroep gegaan met vier grieven, waarbij zij onder andere de ingangsdatum van de alimentatie, de behoefte van de minderjarige, de draagkracht van de man en de hoogte van de alimentatie aan de orde stelt. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 november 2021 zijn beide partijen, bijgestaan door hun advocaten, via een Skype-verbinding aanwezig geweest.
Het hof heeft vastgesteld dat de man onvoldoende inzage heeft gegeven in zijn financiële situatie, wat van belang is voor de beoordeling van zijn draagkracht. De man heeft weliswaar een winst uit onderneming van € 88.633,- in 2019, maar in 2020 is dit gedaald naar € 22.417,-. Het hof oordeelt dat de man onvoldoende gegevens heeft overgelegd om zijn huidige financiële situatie te onderbouwen. De vrouw heeft daarentegen voldoende aangetoond dat de behoefte van de minderjarige hoger is dan door de rechtbank was vastgesteld. Het hof komt tot de conclusie dat de behoefte van de minderjarige € 984,- per maand bedraagt, en dat de man met ingang van 9 maart 2020 een bijdrage van € 582,- per maand moet betalen.
De beslissing van het hof leidt tot een gedeeltelijke toewijzing van de grieven van de vrouw, en de eerdere beschikking van de rechtbank wordt vernietigd. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitgesproken op 23 december 2021.