ECLI:NL:GHARL:2021:11795

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
200.301.210
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake voorlopige voorzieningen in echtscheidingsprocedure met betrekking tot kinderen en alimentatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over voorlopige voorzieningen in een echtscheidingsprocedure. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.G. Peters, verzocht om voorlopige voorzieningen met betrekking tot de zorg voor de kinderen en partneralimentatie. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. G. Raaben, was eveneens betrokken in de procedure. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 4 oktober 2021 was ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 december 2021 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en waren ook vertegenwoordigers van de gezinsorganisatie en de kinderbescherming aanwezig.

De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen zijn in 2009 met elkaar gehuwd en hebben samen twee minderjarige kinderen. De rechtbank Gelderland heeft op 18 oktober 2021 de echtscheiding uitgesproken. De moeder heeft een zoon uit een eerdere relatie. De rechtbank heeft eerder voorlopige voorzieningen getroffen, waaronder de toevertrouwing van de kinderen aan de vader en alimentatiebetalingen. De moeder verzocht om wijziging van deze voorzieningen, maar het hof oordeelde dat de verzoeken niet ontvankelijk waren, omdat de echtscheiding inmiddels was ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Het hof verklaarde de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoeken met betrekking tot de voorlopige toevertrouwing van de kinderen en de kinderalimentatie.

Ten aanzien van de partneralimentatie oordeelde het hof dat het onbevoegd was om hierover te beslissen en verwees de zaak naar de rechtbank Gelderland. De beslissing van het hof werd genomen door de rechters P.B. Kamminga, J.H. Lieber en D.J.M. van de Voort, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.301.210-02
(zaaknummer rechtbank Gelderland 375033)
beschikking van 23 december 2021 inzake voorlopige voorzieningen
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster, verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D.G. Peters te Amsterdam,
en
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder, verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. G. Raaben te Assen.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, ingekomen op 4 oktober 2021,
- het verweerschrift voorlopige voorzieningen.
1.2
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- een journaalbericht van mr. Raaben van 26 november 2021 met producties;
- een journaalbericht van mr. Peters van 1 december 2021 met producties.
1.3
De mondelinge behandeling heeft op 6 december 2021 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Ook zijn verschenen [naam1] namens de GI en [naam2] namens de raad voor de kinderbescherming.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn [in] 2009 met elkaar gehuwd. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (hierna: de rechtbank) de echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 18 oktober 2021 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2
Partijen zijn ouders de ouders van:
a. a) [de minderjarige1] (verder [de minderjarige1] ), geboren [in] 2010 te
[plaats1] , en
b) [de minderjarige2] (verder [de minderjarige2] ), geboren [in] 2015 te
[plaats1] .
Zij hebben samen het gezag over deze kinderen.
De moeder heeft nog een zoon uit een eerdere relatie, [de minderjarige3] (verder [de minderjarige3] ), geboren [in] 2004 te [plaats2] .
2.3
Bij beschikking van 17 juli 2020 van de rechtbank zijn [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] voorlopig onder toezicht gesteld van de Gl en zijn zij uit huis geplaatst bij de (stief)vader. Deze ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen zijn laatstelijk bij beschikking van 18 oktober 2021 verlengd tot 16 oktober 2022.
2.4
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 11 september 2020 heeft de rechtbank op de voet van artikel 822 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv):
- bepaald dat de vader bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats2] ;
- [de minderjarige1] en [de minderjarige2] toevertrouwd aan de vader;
- bepaald dat de vader met ingang van 1 augustus 2020 € 153,- per maand aan de moeder zal
betalen voor haar levensonderhoud, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
2.5
Bij beschikking van 2 juli 2021 heeft de rechtbank:
- de echtscheiding tussen de partijen uitgesproken;
- bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de vader zal zijn;
- de moeder veroordeeld om aan de vader te betalen een bedrag van € 57.000,-, te
vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2020;
- de moeder veroordeeld tot betaling aan de vader van de kosten van het beslag, bestaande uit
de ter zake het beslag verschenen deurwaarderskosten tot een bedrag van € 304,52;
- de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de
beslissing omtrent de echtscheiding;
- bepaald dat de vader, vanaf de dag waarop de beschikking voor zover daarbij de
echtscheiding is uitgesproken is ingeschreven in de desbetreffende registers van de
burgerlijke stand, tot 1 januari 2022, aan de moeder voor levensonderhoud zal betalen de
som van € 635,- per maand, en vanaf 1 januari 2022 de som van € 162,- per maand, in
het vervolg telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- aan de moeder toebedeeld alle inboedel, met uitzondering van de zaken genoemd op de door de vader als productie 9 bij verweerschrift op zelfstandig verzoek ingebrachte lijst, behalve het op deze lijst genoemde bed, dat de rechtbank ook aan de moeder toedeelt;
- en aan de vader toebedeeld de zaken genoemd op de door de vader als productie 9 bij verweerschrift op zelfstandig verzoek ingebrachte lijst, met uitzondering van het op deze lijst genoemde bed;
- en het meer of anders verzochte afgewezen.

3.De omvang van het geschil

In geschil zijn de voorlopige voorzieningen die de moeder heeft verzocht. Zij verzoekt als voorlopige voorziening hangende de procedure:
- van de kinderen -althans een van hen- het hoofdverblijf bij moeder vast te stellen:
- een zorgregeling vast te stellen waarbij de kinderen de helft van de tijd bij iedere
ouder zullen verblijven en waarbij zij maandag en dinsdag bij hun moeder verblijven en
woensdag en donderdag bij hun vader en om de week bij iedere ouder de vrijdagen en
her weekeinde doorbrengen alsmede een verdeling van de vakanties en feestdagen bij
helfte;
- een onderhoudsbijdrage voor de kinderen vast te stellen bij vooruitbetaling te voldoen aan
haar;
- de partneralimentatie vast te stellen op € 2.950,- per maand door de vader te voldoen aan
haar bij vooruitbetaling.

4.De beoordeling van het verzoek

4.1
Het hof heeft er zitting in hoger beroep aan de orde gesteld of de moeder in haar verzoek om een voorlopige voorziening kan worden ontvangen. De advocaat van de moeder heeft in reactie daarop aangevoerd dat hij weet dat er geen juridische ingang is voor de verzoeken, maar dat hij om proceseconomische redenen en in het belang van de kinderen wil dat het hof de verzoeken toch inhoudelijk gaat behandelen.
4.2
Anders dan waar in het verzoek van wordt uitgegaan kunnen de verzochte
voorlopige voorzieningen (tijdens een echtscheidingsprocedure) niet worden gebaseerd op artikel 223 Rv, omdat de wetgever met de artikelen 821-826 Rv voor de scheidingsprocedure heeft voorzien in een bijzondere regeling van voorlopige voorzieningen in die procedure. In deze zaak gaat het om de voorlopige toevertrouwing van de kinderen, een voorlopige regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en kinder- en partneralimentatie. Het hof zal de verzoeken aanmerken als verzoeken in de zin van artikel 822 lid 1 aanhef en onder c, d en e Rv.
4.3
Een voorlopige voorziening kan worden gevraagd tot het tijdstip waarop een zodanige voorziening, indien gegeven, ingevolge artikel 826 Rv haar kracht verliest (artikel 821 lid 1, tweede volzin, Rv). Volgens de hoofdregel van artikel 826 lid 1 Rv verliest een voorlopige voorziening haar kracht zodra een beschikking waarbij de echtscheiding is uitgesproken, wordt ingeschreven in de daartoe bestemde registers. Die hoofdregel is van toepassing op de toevertrouwing van de kinderen, de kinderalimentatie en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Nu de beschikking waarbij de echtscheiding is uitgesproken inmiddels is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand bestaat geen ruimte meer voor het vaststellen van deze voorlopige voorzieningen Gelet hierop zal het hof de vrouw in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
4.4
De advocaat van moeder heeft nog betoogd dat het verzoek alsnog op grond van proceseconomische redenen en in het belang van de kinderen moet worden behandeld. Het hof ziet daarin geen aanleiding om een uitzondering te maken.
4.5
Ten aanzien van de partneralimentatie overweegt het hof dat het hof absoluut onbevoegd is kennis te nemen van het verzoek. De moeder vraagt in dit opzicht wijziging van de beschikking voorlopige voorzieningen van 11 september 2020. Op grond van artikel 824 lid 2 Rv dient de moeder zo’n wijziging te vragen bij de rechter die de beschikking heeft gegeven, dat is de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen. Ingevolge artikel 73 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) moet het hof de zaak verwijzen naar de wel bevoegde rechter om de zaak in de stand waarin deze zich bevindt, voort te zetten. Het hof zal daartoe overgaan en daarbij op de voet van artikel 74 lid 2 Rv bepalen dat de griffier een afschrift van deze beschikking aan de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, dient te verzenden.

5.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoeken in hoger beroep ten aanzien van de voorlopige toevertrouwing van de kinderen, een voorlopige regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de kinderalimentatie;
verwijst de zaak ten aanzien van de partneralimentatie naar de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen en verzoekt de griffier een afschrift van deze beschikking aan die rechtbank te zenden;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, J.H. Lieber en D.J.M. van de Voort, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, en is op 23 december 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.