ECLI:NL:GHARL:2021:12210

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
1 juni 2022
Zaaknummer
200.281.281/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopig deskundigenbericht en voorlopig getuigenverhoor in erfgenaamschap geschil

In deze zaak heeft [Zus A] een verzoek ingediend voor een voorlopig deskundigenbericht en een voorlopig getuigenverhoor in het kader van een geschil over haar erfgenaamschap na het overlijden van haar vader op 19 juli 2017. De vader had in zijn testament bepaald dat zijn echtgenote, de moeder van [Zus A] en [Zus B], de mogelijkheid had om de nalatenschap te scheiden en te delen. [Zus B] en de moeder hebben aangevoerd dat [Zus A] haar medewerking aan de uitvoering van het testament heeft geweigerd, waardoor zij door hen de 'cautio Socini' konden inroepen. Dit houdt in dat [Zus A] als erfgenaam kan worden uitgesloten als zij niet meewerkt aan de uitvoering van het testament.

De rechtbank heeft eerder in een verstekvonnis geoordeeld dat het beroep op de cautio Socini rechtsgeldig was en heeft [Zus A] als erfgenaam uitgesloten. [Zus A] heeft hiertegen verzet aangetekend en is in hoger beroep gegaan. In het hoger beroep heeft zij verzocht om een deskundigenonderzoek naar de authenticiteit van handtekeningen op brieven van haar moeder, waarin zij wordt onterfd. Het hof heeft de verzoeken van [Zus A] toegewezen, omdat deze voldoen aan de wettelijke eisen en relevant zijn voor de bodemprocedure.

Het hof heeft de heer M. Bosmans als deskundige benoemd om de authenticiteit van de handtekeningen te onderzoeken en heeft een voorlopig getuigenverhoor gelast. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is openbaar uitgesproken op 1 juni 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.281.281/02
beschikking van 1 juni 2021
in de zaak van
[Zus A],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster,
hierna: [Zus A] ,
advocaat: mr. G.D.J. Zaalberg,
tegen:

1.[Zus B] ,

wonende te [woonplaats2] ,
2.
[de moeder] ,wonende te [woonplaats3] ,
verweersters,
hierna: [Zus B] en de moeder,
advocaat: mr. J.W. Damstra.

1.Het procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- een verzoekschrift tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht (artikel 202 Rv) en het houden van een voorlopig getuigenverhoor (artikel 186, tweede lid Rv) (met producties), ingekomen op 24 december 2020;
- een verweerschrift (met producties).
1.2
De mondelinge behandeling heeft op 8 maart 2021 plaatsgevonden. Daarvan heeft de griffier aantekeningen gemaakt. [Zus A] is verschenen, bijgestaan door mr. Zaalberg en [Zus B] is verschenen, bijgestaan door mr. Damstra. Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Damstra spreekaantekeningen overgelegd. Vervolgens heeft het hof bepaald dat het op 20 april 2021 uitspraak zal doen. De uitspraakdatum is nadien uitgesteld tot 1 juni 2021.

2.De motivering van de beslissing

de kern van het geschil en de weergave van de procedures
2.1
Op 19 juli 2017 is de heer [de vader] , de echtgenoot van de moeder en de vader van [Zus A] en [Zus B] , overleden. Hij heeft in zijn testament van 1980 bepaald:
III. Ik bepaaldat, indien mijn echtgenote, voornoemd, mijn nalatenschap aldus wenst te scheiden en delen dat haarzelf alle zaken worden toegescheiden tegen overneming van alle schulden en schuldig-erkenning aan haar mede-erfgenamen van hun aandelen onder de bepaling dat over laatstbedoelde schulden een rente vergoed dient te worden berekend naar zeven procent per jaar en dat hoofdsom en rente gedurende haar leven niet opeisbaar zullen zijn, mijn erfgenamen aan een dergelijke scheiding en deling hun medewerking dienen te verlenen. Diegene van mijn erfgenamen die aan een dergelijke door mijn echtgenote verlangde scheiding en deling van mijn nalatenschap zijn medewerking weigert sluit ik voor zoveel mogelijk als erfgenaam van mijn nalatenschap uit. Deze bepaling maak ik mede ter voldoening aan de op mij rustende morele verplichting om ook te zorgen voor het levensonderhoud van mijn echtgenote na mijn overlijden.
Tussen partijen is in geschil of [Zus A] erfgenaam is in de nalatenschap van haar vader. De moeder en [Zus B] voeren aan dat [Zus A] zonder gegronde redenen haar medewerking aan de uitvoering van het testament heeft geweigerd en om die reden door hen de ‘cautio Socini’ kon worden ingeroepen. De ‘cautio Socini’ is in dit geval de bepaling in het testament van de vader dat hij zoveel mogelijk als erfgenaam uitsluit diegene die als een erfgenaam medewerking weigert aan de onder III aan moeder geboden mogelijkheid alle goederen van de nalatenschap aan zichzelf toe te scheiden.
2.2
De moeder en [Zus B] zijn een procedure gestart bij de rechtbank. Zij hebben gevorderd dat de kantonrechter voor recht verklaart dat het beroep op de cautio Socini rechtsgeldig is gedaan en [Zus A] geen erfgenaam meer is. Bij verstekvonnis van 16 november 2018 heeft de kantonrechter deze vordering toegewezen. Daartegen is [Zus A] in verzet gekomen. Zij heeft aangevoerd dat de vorderingen van haar moeder en [Zus B] moeten worden afgewezen en heeft op haar beurt gevorderd dat [Zus B] wordt veroordeeld de akte over de boedelbeschrijving en de afgifte legaat van 31 januari 2018 alsnog te tekenen onder straffe van een dwangsom. De rechtbank heeft in het vonnis van 21 april 2020 het verstekvonnis bekrachtigd en de vorderingen van [Zus A] afgewezen.
2.3 [Zus A] is bij exploot van 14 juli 2020 in hoger beroep gekomen van dit vonnis. De zaak is bij het hof bekend onder zaaknummer 200.281.281/01. In deze procedure zijn de memories van grieven en antwoord al genomen. In de bodemprocedure zal een mondelinge behandeling na memorie van antwoord worden gehouden.
2.4
[Zus A] wil door een voorlopig deskundigenbericht en voorlopig getuigenverhoor haar (bewijs)positie in hoger beroep beter kunnen inschatten. Op 12 februari 2018 heeft [Zus A] een brief ontvangen van haar moeder waarin haar moeder reageert op het voorstel van [Zus A] om een bewindvoerder aan te stellen. Op 3 mei 2018 heeft [Zus A] een brief van [Zus B] en haar moeder ontvangen met het bericht dat [Zus A] is onterfd, omdat zij weigert haar medewerking te verlenen aan de uitvoering van het testament. Op de beide brieven staat een handtekening bij de naam van de moeder. [Zus A] heeft aangevoerd dat de handtekeningen op deze brieven niet afkomstig zijn van haar moeder. Daarnaast heeft [Zus A] gesteld dat niet is gebleken dat haar moeder de wil heeft gehad om haar te onterven. [Zus A] stelt dat zij in het kader van de waarheidsvinding bewijs wil verzamelen van deze stellingen. Daarom heeft zij verzocht een deskundige te benoemen om de authenticiteit van de handtekeningen te beoordelen en om haar moeder als getuige te horen. Dit laatste is volgens haar ook van belang omdat de moeder in de procedure bij de rechtbank maar ook bij de mondelinge behandeling van deze verzoeken niet persoonlijk is verschenen. [Zus B] en de moeder hebben verweer gevoerd.
beoordeling verzoek voorlopig deskundigenbericht en verzoek voorlopig getuigenverhoor
2.5
Het hof zal eerst aangeven aan de hand van welke maatstaf de verzoeken beoordeeld moeten worden. Een voorlopig deskundigenonderzoek, zoals bedoeld in artikel 202 lid 2 Rv, kan een partij de mogelijkheid geven aan de hand van het uit te brengen deskundigenbericht zekerheid te krijgen over feiten en omstandigheden die voor de beslissing van een geschil relevant kunnen zijn. Zij kan aldus beter beoordelen of het raadzaam is een procedure te beginnen of voort te zetten. De rechter die beslist over het verzoek om een dergelijk onderzoek te bepalen, moet het verzoek in beginsel gelasten, als een dergelijk verzoek ter zake dienend en voldoende concreet is en het feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden.
2.6
De rechter kan toestemming geven om een voorlopig getuigenverhoor te houden als aan bepaalde voorwaarden is voldaan (artikel 186 Rv). Dat zijn voorwaarden die te maken hebben met de inhoud van het verzoekschrift en met het doel van het voorlopig getuigenverhoor. In het verzoekschrift moet de verzoeker duidelijk vermelden waar de zaak globaal om gaat, wat hij vordert of wil vorderen, welke feiten hij wil bewijzen en wie de getuigen zijn. Vooral wat hij wil bewijzen moet voldoende duidelijk zijn voor de betrokken rechter(s) en de wederpartij. Ook moet duidelijk genoeg zijn wat de getuigen daarover kunnen verklaren. Heel gedetailleerd hoeft de verzoeker niet te zijn, omdat een voorlopig getuigenverhoor nu juist dient om onduidelijkheden op te helderen.
2.7
Ook als aan deze vereisten is voldaan, kan de rechter deze verzoeken toch nog afwijzen. Dat kan als de verzoeker misbruik maakt van de bevoegdheid om een voorlopig deskundigenbericht of voorlopig getuigenverhoor te verzoeken (artikel 3:13 BW). Ook kunnen de verzoeken in strijd zijn met de eisen van een goede procesorde, bijvoorbeeld omdat een dergelijk verzoek wordt gedaan op een moment dat het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht of het houden van een voorlopig getuigenverhoor een lopende procedure te veel doorkruist. De rechter kan ook oordelen dat er een andere, zwaarwegende reden is om de verzoeken toch af te wijzen. Daarnaast kan van de bevoegdheid om een voorlopig deskundigenbericht of voorlopig getuigenverhoor te vragen geen gebruik worden gemaakt, als de verzoeker onvoldoende belang heeft bij toewijzing van het verzoek (artikel 3:303 BW).
2.8
Beide verzoeken van [Zus A] voldoen aan de eisen die de wet daaraan stelt. De verzoeken zien op feiten die met het deskundigenonderzoek en een getuigenverhoor bewezen kunnen worden. Uit het verzoekschrift blijkt duidelijk over welke feiten en omstandigheden [Zus A] duidelijkheid wenst te verkrijgen. De kern van het geschil is of [Zus A] erfgenaam is van haar vader. Beide verzoeken richten zich op feiten en omstandigheden die voor een antwoord op die vraag van belang kunnen zijn. Het voorlopig deskundigenonderzoek richt zich in het bijzonder op de vraag of de handtekeningen op de brieven van 12 februari 2018 en 3 mei 2018 wel van de moeder afkomstig zijn. Daarnaast wenst [Zus A] haar moeder te horen over de vraag of zij wel weet wat er ten aanzien van de onterving is gebeurd en of zij de wil had dat [Zus A] geen erfgenaam van haar vader is. Omdat die informatie relevant kan zijn voor de bodemprocedure in hoger beroep, heeft [Zus A] voldoende belang bij haar verzoeken. Het verweer dat [Zus A] geen bewijsaanbod zou hebben gedaan en het verweer dat er zowel een authentieke akte als een medische verklaring is waarin staat dat de moeder haar wil kon bepalen staan niet aan toewijzing van de verzoeken in de weg. Het is aan de rechter in de bodemprocedure om de vraag te beantwoorden of het door [Zus A] mogelijk te verkrijgen bewijs in de bodemprocedure kan worden toegelaten en hoe dit bewijs moet worden gewaardeerd in verhouding tot de aangevoerde bewijsmiddelen. Het hof vindt daarnaast dat de toewijzing van de verzoeken niet leidt tot onnodige vertraging van de bodemprocedure. Ook is de enkele omstandigheid dat in de bodemprocedure al memories zijn genomen onvoldoende om tot het oordeel te komen dat sprake is van strijd met de goede procesorde. Er is geen sprake van misbruik en er zijn ook geen andere zwaarwegende redenen om de verzoeken af te wijzen. Het hof zal de verzoeken toewijzen en een voorlopig deskundigenbericht en voorlopig getuigenverhoor gelasten.
vervolg voorlopig deskundigenbericht2.9 [Zus A] heeft verzocht een deskundige aan te wijzen die is opgenomen in het Nederlands register gerechtelijk deskundigen en in het bijzonder om de heer M. Bosmans van Forensicon B.V. te benoemen. [Zus A] heeft verder de onderstaande vragen ter beantwoording door de deskundige voorgelegd aan het hof:
1. Wat zijn uw bevindingen ten aanzien van de authenticiteit van de handtekening die zou zijn gezet door [de moeder] op de brief aan [Zus A] van 3 mei 2018?
2. Wat zijn uw bevindingen ten aanzien van de authenticiteit van de handtekening van dezelfde [de moeder] die staat onder de brief aan [Zus A] van 12 februari 2018?
3. Welke andere bevindingen heeft u in de loop van uw onderzoek gedaan, die naar uw oordeel onder de aandacht van de rechter dienen te worden gebracht?
2.1
[Zus B] en moeder hebben geen bezwaar gemaakt tegen de persoon van de te benoemen handschriftdeskundige en de voor te leggen vragen. Het hof heeft daarom de deskundige benaderd en de vragen voorgelegd. De deskundige heeft verklaard bereid en in staat te zijn om het onderzoek naar deze vragen te verrichten. Het hof zal de heer M. Bosmans als deskundige benoemen, die heeft aangegeven dat het onderzoek zal worden uitgevoerd door C. Verhulst. De deskundige heeft zijn voorschot bepaald op € 2.000,-. Daarnaast heeft de deskundige meegedeeld dat het onderzoek kan worden uitgevoerd onder de voorwaarde dat op een daartoe strekkend verzoek minimaal 5 tot maximaal 10 andere documenten met originele handtekeningen van de moeder kunnen worden overgelegd. Het hof draagt
beide partijenop om zich uit te laten over de vraag of er genoeg documenten met originele handtekeningen voor handen zijn. Het hof zal [Zus A] en [Zus B] en moeder in de gelegenheid stellen om zich uit te laten over de hoogte van het voorschot voor de kosten van de deskundige en over wie van partijen dit voorschot moet betalen. Het hof houdt, met uitzondering van de beslissing over de proceskostenveroordeling van de verzoeken, iedere verdere beslissing ten aanzien van dit verzoek aan.
vervolg voorlopig getuigenverhoor2.11 Het hof zal alvast het voorlopig getuigenverhoor gelasten en het verzoek toewijzen zoals hierna wordt vermeld.
proceskosten2.12 Het hof zal nu de verzoeken worden toegewezen, anders dan door [Zus B] en de moeder is betoogd, de proceskosten tussen partijen compenseren vanwege de familiaire verhouding en de aard van het geschil (afwikkeling nalatenschap echtgenoot en vader van partijen).

3.De beslissing

Het hof:
verzoek voorlopig deskundigenbericht
stelt partijen in de gelegenheid om zich uiterlijk binnen
twee wekenna deze beschikking uit te laten over de vraag of minimaal 5 en maximaal 10 documenten met originele handtekeningen van de moeder overgelegd kunnen worden, over de hoogte van het voorschot van de deskundige en de vraag wie dat voorschot moet betalen (rov. 2.10);
houdt iedere verdere beslissing aan;
verzoek voorlopig getuigenverhoor
wijst het verzoek van [Zus A] tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor toe;
bepaalt dat het voorlopige getuigenverhoor zal worden gehouden voor het horen van de in het verzoek genoemde getuige(n) over de in het verzoek genoemde feiten en omstandigheden;
bepaalt dat het verhoor van die getuigen – en overige getuigen voor zover daarvoor toestemming wordt verleend door de raadsheer-commissaris – zal geschieden ten overstaan van het tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. J.H. Lieber, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een nader door deze te bepalen datum en tijdstip;
bepaalt dat [Zus A] en [Zus B] bij het getuigenverhoor aanwezig dienen te zijn opdat hen naar aanleiding van de getuigenverklaringen vragen kunnen worden gesteld;
bepaalt dat [Zus A] de verhinderdagen van partijen, van hun advocaten en van de getuigen in de maanden augustus tot en met november 2021 zal opgeven uiterlijk drie weken na uitspraak van deze beschikking bij de griffie van het hof, waarna datum en tijdstip van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld en in beginsel geen uitstel in verband met verhinderingen zal worden verleend;
bepaalt dat [Zus A] overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de getuige(n) ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
wijst af het meer of anders verzochte;
verzoek voorlopig deskundigenbericht en voorlopig getuigenverhoor
compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
Deze beschikking is gegeven door J.H. Lieber, R. Prakke-Nieuwenhuizen en H. Wammes en is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.