ECLI:NL:GHARL:2021:175

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
11 januari 2021
Zaaknummer
19/00533
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar mededeling verrekening door de Ontvanger

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijk verklaring van een bezwaar door de Ontvanger van de Belastingdienst. De belanghebbende, [X] [Z], had in 2018 bezwaar gemaakt tegen een mededeling van verrekening die op 26 juni 2012 was gedaan. De Ontvanger verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat de mededeling geen beslissing was waartegen bezwaar kon worden gemaakt. De belanghebbende ging hiertegen in beroep bij de rechtbank Gelderland, die het beroep ongegrond verklaarde. Vervolgens heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof.

Het Gerechtshof heeft vastgesteld dat de Ontvanger op grond van de Invorderingswet 1990 bevoegd is om bedragen te verrekenen. Volgens de Algemene wet bestuursrecht kan er geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld tegen een besluit dat is genomen op grond van de Invorderingswet, met uitzondering van enkele specifieke artikelen die hier niet van toepassing zijn. Dit betekent dat de mededeling verrekening geen beslissing is waartegen bezwaar openstaat. Het Hof concludeert dat de Ontvanger het bezwaar van de belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

De overige door de belanghebbende aangevoerde verrekeningen zijn niet terug te voeren op de uitspraak op bezwaar. Het Hof heeft deze tijdens de zitting besproken, maar de belanghebbende heeft aangegeven dat hij zelf verdere actie zal ondernemen indien nodig. Uiteindelijk is het hoger beroep ongegrond verklaard, en het Hof heeft geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer 19/00533
uitspraakdatum: 12 januari 2021
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 maart 2019, nummer AWB 18/6280, in het geding tussen belanghebbende en
de
ontvangervan de
Belastingdienst/Kantoor Enschede(hierna: de Ontvanger)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende heeft bij brief van 27 september 2018 de Ontvanger eraan herinnerd dat op 26 juni 2012 zijns inziens ten onrechte een verrekening heeft plaatsgevonden van een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2008 en de op deze aanslag betrekking hebbende invorderingsrente.
1.2.
De Ontvanger heeft de brief van belanghebbende aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de beslissing van 26 juni 2012 en heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Ontvanger heeft verweer gevoerd.
1.5.
Belanghebbende heeft voor de zitting diverse nadere stukken ingezonden. De Ontvanger heeft een nader stuk ingestuurd.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
De Ontvanger heeft met dagtekening 26 juni 2012 aan belanghebbende medegedeeld (hierna: de mededeling verrekening) dat een negatieve aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2011 voor een bedrag van € 1.328 is verrekend met een aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2008 ten bedrage van € 1.295 en de op deze aanslag betrekking hebbende invorderingsrente van € 33.
2.2.
Belanghebbende heeft bij brief van 27 september 2018 de Ontvanger eraan herinnerd dat op 26 juni 2012 zijn inziens ten onrechte een verrekening heeft plaatsgevonden van een aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2008 en de daarop betrekking hebbende invorderingsrente. De Ontvanger heeft deze brief aangemerkt als bezwaar tegen de mededeling verrekening.
2.3.
De Ontvanger heeft bij uitspraak op bezwaar van 15 oktober 2018 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat de mededeling verrekening geen beslissing is waartegen bezwaar kan worden gemaakt.

3.Geschil

In hoger beroep is in geschil of de Ontvanger het bezwaar tegen de mededeling verrekening terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De ontvanger is op grond van artikel 24 van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW) ten aanzien van de belastingschuldige bevoegd aan de belastingschuldige uit te betalen en te innen bedragen met elkaar te verrekenen.
4.2.
Gelet op het bepaalde in artikel 8:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in samenhang met artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, opgenomen in bijlage 2 bij de Awb, kan geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld tegen een besluit dat is genomen op grond van de IW, met uitzondering van de – hier niet aan de orde zijnde – artikelen 30, 49 en 62a. Een beslissing tot het verrekenen van bedragen is dan ook geen beslissing waartegen beroep openstaat bij de bestuursrechter. De bestuursrechter is in een dergelijk geval niet bevoegd. Met betrekking tot de verrekening kan slechts een vordering bij de burgerlijke rechter worden ingesteld op de in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalde wijze.
4.3.
Omdat tegen een beslissing tot verrekening geen beroep openstaat bij de bestuursrechter, staat op grond van artikel 7:1 van de Awb ook geen bezwaar open tegen die beslissing. Als daartegen niettemin bezwaar wordt gemaakt, dient de ontvanger dat bezwaar bij zijn uitspraak niet-ontvankelijk te verklaren. De bestuursrechter is wel bevoegd kennis te nemen van het beroep tegen de uitspraak die de ontvanger op een zodanig bezwaar heeft gedaan (vgl. HR 20 december 2013, nr. 12/02872, ECLI:NL:HR:2013:1797).
4.4.
Gelet op het voorgaande heeft de Ontvanger belanghebbendes bezwaar tegen de mededeling verrekening terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.5.
De overige door belanghebbende aan de orde gestelde verrekeningen en “vorderingen”, zijn niet terug te voeren op de uitspraak op bezwaar. Voor zover belanghebbende deze overige bedragen in de onderhavige procedure heeft geclaimd, heeft het Hof deze uitgebreid ter zitting met partijen besproken. Belanghebbende heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat hij – indien nodig – met betrekking deze bedragen zelf de daartoe benodigde nadere actie zal ondernemen.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer, voorzitter, mr. J.W. baron van Knobelsdorff en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2021
De voorzitter,
De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
(G.B.A. Brummer)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 13 januari 2021
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.