ECLI:NL:GHARL:2021:1776

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
23 februari 2021
Zaaknummer
200.280.050/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de geldigheid van een overeenkomst tussen een garagebedrijf en een hoogbejaarde man met betrekking tot de inruil van motoronderdelen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de gezamenlijke erven van een hoogbejaarde man, die in 2017 een overeenkomst heeft gesloten met een garagebedrijf voor de inruil van motoronderdelen. De erven zijn het niet eens met de beslissing van de kantonrechter die de vordering van de man had afgewezen. De erven stellen dat er geen wilsovereenstemming was over de inruil van de motoronderdelen en dat de overeenkomst onder invloed van misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. De kantonrechter had echter geoordeeld dat de man niet had bewezen dat er geen wilsovereenstemming was en dat er geen misbruik van omstandigheden had plaatsgevonden. Het hof bevestigt het oordeel van de kantonrechter en oordeelt dat de man, ondanks zijn hoge leeftijd, in staat was om de overeenkomst te begrijpen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de overeenkomst ongeldig zouden maken. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt de erven in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.280.050/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 7531969)
arrest van 23 februari 2021
in de zaak van
de gezamenlijke erven van wijlen de heer
[erflater],
het laatst wonende te [A] ,
appellanten,
bij de kantonrechter: eiser in conventie, gedaagde in reconventie,
hierna:
de erven,
advocaat: mr. M.C.J. Freijters, die kantoor houdt te Koekange,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

gevestigd te [B] ,
hierna:
[geïntimeerde1],
gevestigd te [B] ,
hierna:
[geïntimeerde1],
2. [geïntimeerde2] Automobielbedrijven B.V.,
gevestigd te [B] ,
hierna:
[geïntimeerde2] B.V.,
geïntimeerden,
bij de kantonrechter: gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. H.T.J. Janssen, die kantoor houdt te Nijmegen.

1.De procedure bij de kantonrechter

Voor de procedure bij de kantonrechter verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 26 februari 2019, 11 juni 2019 (mondeling) en 17 maart 2020, die de kantonrechter van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle (verder: de kantonrechter) heeft gewezen.

2.De procedure bij het hof

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 16 juni 2020,
- de memorie van grieven (met één productie),
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens hebben [geïntimeerden] c.s. de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De erven vorderen in het hoger beroep kort gezegd dat het vonnis van de kantonrechter van 17 maart 2020 wordt vernietigd en dat de vorderingen die [erflater] (hierna: [erflater] ) bij de kantonrechter heeft ingesteld alsnog worden toegewezen, met veroordeling van [geïntimeerden] c.s. in de proceskosten.

3.Waar gaat het in deze zaak om?

3.1
Het gaat er in deze zaak om of [geïntimeerde2] B.V. onderdelen van een motor van het merk Indian uit 1923, die zij onder zich heeft, moet afgeven aan de erven. [geïntimeerden] c.s. bestrijden dat. Volgens hen heeft [erflater] in oktober 2017 - [erflater] was toen 95 jaar oud - een tweedehands auto van [geïntimeerde2] B.V. gekocht en daarbij zijn eigen auto en de motoronderdelen ingeruild. Daarnaast heeft [erflater] € 1.500,- bijbetaald. De overeenkomst is vastgelegd in een koopcontract en blijkt ook uit de aan [erflater] uitgereikte factuur. Door deze overeenkomst en uitvoering daarvan is [geïntimeerde2] B.V. eigenaar van de onderdelen geworden.
3.2
De erven stellen dat [geïntimeerde2] B.V. en [erflater] geen wilsovereenstemming hebben bereikt over deze overeenkomst, dan wel dat een op het sluiten van deze overeenkomst gerichte wil bij [erflater] heeft ontbroken en [geïntimeerden] c.s. er ook niet op mochten vertrouwen dat die wil er wel was. Als er al een overeenkomst tot stand is gekomen, is deze aangegaan onder invloed van misbruik van omstandigheden.
3.3
De kantonrechter heeft de vordering van (toen nog) [erflater] afgewezen. Volgens de kantonrechter heeft [erflater] niet bewezen dat geen wilsovereenstemming is bereikt en evenmin dat zijn wil niet overeenkwam met zijn verklaring. Ook is niet aannemelijk geworden dat [geïntimeerden] c.s. door de overeenkomst te sluiten misbruik heeft gemaakt van omstandigheden.
3.4
Het hof komt tot hetzelfde oordeel als de kantonrechter en zal dat hierna motiveren.

4.4 De feiten

4.1
[geïntimeerde2] B.V. exploiteert een garagebedrijf. [geïntimeerde1] is haar bestuurder. [geïntimeerde1] verzamelt oude motoren.
4.2
[erflater] , die [in] 2022 is geboren, had een Renault Megane uit 2003. Daarnaast was hij eigenaar van een gerestaureerde motor uit 1923 van het merk Indian en van de onderdelen van zo’n motor.
4.3
De Renault Megane van [erflater] was bij [geïntimeerde2] B.V. in onderhoud.
4.4
In een op 10 oktober 2017 gedateerd en door [geïntimeerde1] en [erflater] ondertekend contract, aangeduid als ‘
Koopovereenkomst Particulieren’, is vermeld dat [geïntimeerde2] B.V. aan [erflater] verkoopt een Renault Scenic uit 2004 en daarop inruilt de Renault Megane en ‘
Indian Scout compleet met onderdelen’tegen bijbetaling door [erflater] van een bedrag van € 1.500,-. Verder is in het contract vermeld:

Andere Indian word hier in de showroom tentoongesteld en blijft eigendom van dhr [erflater]’.
[geïntimeerde2] B.V. heeft [erflater] een op 14 oktober 2017 gedateerde factuur overhandigd. Op deze factuur zijn beide Renaults vermeld. Naast de gegevens van de ingeruilde Renault Megane is - handgeschreven - vermeld:
‘+ Gesloopte Motor Merk; Indian Scout in onderdelen’. Verder is op de factuur de handgeschreven opmerking, met een handtekening, geplaatst dat de factuur op 14 oktober 2017 is voldaan.
4.5
De gerestaureerde Indian motor is vervolgens in de showroom van [geïntimeerde2] B.V. geplaatst. [geïntimeerde1] heeft ook de onderdelen van de andere Indian bij [erflater] opgehaald.
4.6
In februari 2018 heeft [erflater] de gerestaureerde Indian bij [geïntimeerde2] B.V. opgehaald voor een oldtimermotorshow in [C] .
4.7
De advocaat van [erflater] heeft [geïntimeerde2] B.V. in een brief van 31 oktober 2018 gesommeerd de motoronderdelen aan [erflater] af te staan. Volgens de advocaat had [geïntimeerde2] B.V. de onderdelen onder zich om de Indian motor voor [erflater] te restaureren.
4.8
[geïntimeerde2] B.V. heeft niet aan deze sommatie voldaan.
4.9
[erflater] is overleden nadat deze procedure door hem aanhangig was gemaakt.

5.5 De beoordeling van het geschilInleiding5.1 De erven zijn het niet eens met de beslissing van de kantonrechter. Zij hebben een aantal argumenten (’grieven’) aangevoerd voor zijn betoog dat de kantonrechter ten onrechte de vordering van [erflater] heeft afgewezen om [geïntimeerden] c.s. te veroordelen de motoronderdelen aan hem af te geven. Het hof zal die argumenten hieronder thematisch bespreken, zonder alle grieven afzonderlijk te benoemen en te behandelen.

De grondslag van de vordering bij de kantonrechter5.2 In de procedure de kantonrechter heeft [erflater] de volgende grondslagen van zijn vordering genoemd:
Primair: het koopcontract is vervalst. Toen het getekend werd, was er nog niet vermeld dat ook de onderdelen van de Indian werden ingeruild.
Subsidiair: als de vermelding er toch op stond, was [erflater] zich daarvan niet bewust. De vermelding is onterecht, omdat de inruil van deze onderdelen helemaal niet ter sprake is gekomen. Partijen hadden daarover, naar [geïntimeerden] c.s.. wisten, dus geen wilsovereenstemming.
Meer subsidiair: indien er wel wilsovereenstemming was over de inruil van de onderdelen, is de overeenkomst aangegaan onder invloed van misbruik van omstandigheden door [geïntimeerden] c.s.
5.3
De kantonrechter heeft in het mondeling vonnis van 11 juni 2019 aangesloten bij deze grondslagen door [erflater] toe te laten te bewijzen dat de koopakte op het punt van de inruil van de onderdelen van de motor is vervalst (vgl. de primaire grondslag), dan wel bewijs te leveren tegen de in de koopakte opgenomen afspraak dat [erflater] als onderdeel van de betaling van de koopsom de motoronderdelen aan [geïntimeerde2] B.V. zou afstaan
(vgl. de subsidiaire grondslag).
Het hof stelt vast dat de erven - overigens terecht - geen grief hebben gericht tegen deze bewijsopdracht en het daaraan ten grondslag liggende oordeel over de bewijslastverdeling.
5.4
Nadat getuigen waren gehoord, heeft [erflater] aangegeven dat hij de primaire grondslag intrekt, omdat uit zijn getuigenverklaring blijkt dat hij niet wist of de bewuste tekst over de inruil van de onderdelen nu wel of niet op het koopcontract stond toen hij het tekende. Het gevolg hiervan is dat de kantonrechter ervan diende uit te gaan dat het koopcontract niet was vervalst en dat [erflater] het contract dus heeft getekend nadat deze tekst er al op was geplaatst. Het hof begrijpt dan ook niet dat de erven er zo’n punt van maken - ze besteden er maar liefst vier grieven aan (de grieven I tot en met IV) en verwijten de kantonrechter dat hij er ‘apert naast zit’ - dat de kantonrechter heeft overwogen dat beide partijen ervan uitgaan dat het koopcontract niet is vervalst. Het kan zo zijn dat [erflater] nog wat ‘sputterde’ over de vervalsing, feit is dat hij zelf aangaf dat hij de vervalsing niet kon bewijzen en om die reden zijn primaire grondslag prijsgaf. Bij die stand van zaken kon die primaire grondslag verder onbesproken worden gelaten en diende de kantonrechter de subsidiaire grondslag te behandelen en die grondslag ging ervan uit dat het koopcontract niet vervalst was.
5.5
In hoger beroep hebben de erven de grondslag van hun vordering enigszins aangepast. Ze stellen nu:
Primair: er is geen sprake van wilsovereenstemming, omdat [erflater] niet heeft verklaard dat de onderdelen zouden worden ingeruild.
Subsidiair: ook als [erflater] dat wel verklaard zou hebben, is er nog geen sprake van wilsovereenstemming. In dat geval stemde de verklaring van [erflater] niet overeen met diens wil en [geïntimeerde2] B.V. mocht er niet op vertrouwen dat dit wel het geval was.
Meer subsidiair: als er wel sprake was van wilsovereenstemming, is de wil van [erflater] gebrekkig - onder invloed van misbruik van omstandigheden door [geïntimeerden] c.s. - tot stand gekomen.
5.6
Het hof zal beoordelen of deze grondslagen tot toewijzing van de vordering kunnen leiden.
Stelplicht en bewijslast
5.7
Het hof stelt voorop dat niet ter discussie staat dat [erflater] eigenaar is geweest van de motoronderdelen. Als hij eigenaar van deze onderdelen is gebleven, heeft hij aanspraak op teruggave (artikel 5:2 BW). [geïntimeerden] c.s. hebben echter het verweer gevoerd dat [geïntimeerde2] B.V. eigenaar is geworden doordat [erflater] de onderdelen heeft ingeruild.
Stelplicht en bewijslast betreffende dit, bevrijdende, verweer rusten op [geïntimeerden] c.s. [geïntimeerden] c.s. hebben daarbij de bewijsvermoedens van artikel 3:109 en 3:119 BW aan hun zijde, dat Mastenbroek B.V. inmiddels rechthebbende is.
Zij hoeven de inruil dan ook niet te bewijzen. Het is aan [erflater] (nu de erven) tegendeelbewijs te leveren, dat erin bestaat dat van een eigendomsovergang (door inruil) geen sprake is geweest. In dat kader stuiten [erflater] /de erven op het door [erflater] ondertekende koopcontract, dat jegens hen dwingend bewijs oplevert van de waarheid van de in dat contract vervatte verklaring van [erflater] , dat hij instemt met inruil van de onderdelen van de motor (vgl. artikel 157 lid 2 Rv). In dit verband wijst het hof erop dat een schriftelijk aangegane overeenkomst, zoals het bewuste koopcontract, een akte is die een wilsverklaring bevat, in dit geval de verklaring dat [erflater] (ook) de motoronderdelen inruilt.
Heeft [erflater] verklaard dat de motoronderdelen worden ingeruild?5.8 Het uitgangspunt is, gelet op de inhoud van de koopovereenkomst, dat [erflater] heeft verklaard dat hij de motoronderdelen inruilt. Die verklaring wordt bevestigd door de handgeschreven vermelding op de factuur dat [erflater] niet alleen zijn Renault Megane maar ook de motoronderdelen inruilt en vindt ook steun in de getuigenverklaring van [geïntimeerde1] . Die komt erop neer dat hij [erflater] heeft voorgesteld, nadat [erflater] aangaf dat hij onvoldoende geld had voor de koop van de Renault Scenic, dat [erflater] de motoronderdelen van de Indian zou geven als (gedeeltelijke) betaling voor de koopsom. Bovendien heeft [erflater] de onderdelen (zij het niet allemaal) ook aan [geïntimeerde1] meegegeven.
5.9
De erven stellen hier in essentie alleen de getuigenverklaring van [erflater] tegenover. Uit die verklaring volgt dat hij en [geïntimeerde1] in de onderhandelingen over de koop van de Renault Scenic helemaal niet hebben gesproken over de onderdelen van de Indian, en al helemaal niet over inruil van die onderdelen. Volgens [erflater] hadden hij en [geïntimeerde1] al eerder afgesproken dat zij samen de motor die in onderdelen lag, zouden restaureren. Deze verklaring vindt alleen indirecte bevestiging in de verklaring van getuige [D] , die erop neerkomt dat hij uit wat zich heeft afgespeeld bij een bezoek dat hij samen met [erflater] aan de garage van [geïntimeerde2] B.V. heeft gebracht en uit het gesprek dat hij en [erflater] bij die gelegenheid hadden met [geïntimeerde1] , heeft afgeleid dat de motoronderdelen eigendom waren van [erflater] . [geïntimeerde1] zou bij die gelegenheid op geen enkele manier hebben laten blijken dat hij eigenaar was van de onderdelen. Uit het feit dat [erflater] volgens de [D] het initiatief nam om naar de Indian-onderdelen toe te lopen, blijkt volgens de erven dat [erflater] zich als eigenaar van die onderdelen beschouwde. Het hof vindt die redenering niet overtuigend. Waarom zou [erflater] , die een liefhebber was van (onder meer) Indian motoren, niet de van hem afkomstige en door [geïntimeerde1] te restaureren onderdelen van een Indian hebben willen tonen aan een andere liefhebber, die met hem mee was gegaan naar [geïntimeerde2] B.V. om de daar tentoongestelde Indian motor op te halen?
5.1
De erven benadrukken verder dat het onwaarschijnlijk is dat [erflater] de motoronderdelen zou hebben willen inruilen. Zij wijzen in dat verband op het testament van [erflater] en op (door getuigen bevestigde) uitlatingen van hem voor en na de overeenkomst, die er alle op neerkomen dat [erflater] de onderdelen niet wilde verkopen. Met die feiten is het door het koopcontract geleverde dwingende bewijs, dat wordt versterkt door de getuigenverklaring van [geïntimeerde1] en de factuur, nog niet ontzenuwd, ook niet in combinatie met de getuigenverklaringen van [erflater] en [D] .
5.11
De conclusie is dat onvoldoende redenen zijn gebleken die maken dat alsnog er niet vanuit kan worden gegaan dat [erflater] heeft verklaard wat in het koopcontract is vastgelegd, te weten dat hij ermee instemde dat ook de motoronderdelen werden ingeruild op de Renault Scenic.
De grieven van de erven tegen de waardering van het bewijs door de kantonrechter
(de grieven V tot en met IX) falen dan ook. Het hof merkt daarbij op dat de suggestie in de toelichting op deze grieven, dat de kantonrechter vooringenomen was en om die reden heeft geoordeeld dat [erflater] het hem opgedragen bewijs niet heeft geleverd, ongegrond en misplaatst is.
Verschilde de verklaring van [erflater] van diens wil?5.12 Indien [erflater] heeft verklaard dat hij instemde met inruil van de motoronderdelen, kwam deze verklaring volgens de erven niet overeen met de wil van [erflater] . De kantonrechter heeft, met een verwijzing naar artikel 3:35 BW, overwogen dat indien dat inderdaad het geval is, de overeenkomst in zoverre nietig is, omdat wilsovereenstemming over de inruil ontbrak, maar dat [erflater] zich niet op het ontbreken van de wil kan beroepen indien [geïntimeerde2] B.V. aan de verklaring van [erflater] de betekenis mocht toekennen dat hij de motoronderdelen wilde inruilen. Volgens de kantonrechter mocht [geïntimeerde2] B.V. echter op de verklaring van [erflater] afgaan.
5.13
De erven hebben hun stelling dat de wil van [erflater] niet gericht was op het inruilen van de motoronderdelen onderbouwd met uitlatingen van [erflater] van voor en na de transactie. Zo heeft [erflater] in 2014 in zijn testament laten vastleggen dat hij zijn erfgenamen dringend verzoekt om de beide Indian motoren in het bezit van de familie [erflater] te houden en heeft hij, volgens de op dit punt niet weersproken verklaring van getuige [E] , in 2016 geweigerd de motoronderdelen te verkopen. In zijn schriftelijke verklaring van 22 oktober 2018 heeft de heer [F] verklaard dat [erflater] hem begin 2018 op een oldtimershow heeft gezegd dat hij de onderdelen niet had ingeruild.
5.14
[geïntimeerden] c.s. hebben de stelling van de erven dat [erflater] de motoronderdelen niet wilde inruilen, gemotiveerd weersproken. Zij hebben erop gewezen dat [erflater] weliswaar oud was, maar - zoals de kantonrechter heeft overwogen - nog prima begreep wat er werd gezegd en gevraagd.
5.15
Naar het oordeel van het hof hebben de erven hun stelling dat de wil en de verklaring van [erflater] betreffende de inruil van de motoronderdelen niet overeenkwamen, in die zin dat [erflater] de inruil niet wilde, onvoldoende onderbouwd. Het hof neemt daarbij allereerst in aanmerking dat het feit dat [erflater] voor en na de transactie te kennen heeft gegeven de motoronderdelen niet kwijt te willen, niet betekent dat hij daarop is teruggekomen en ze toch heeft willen inruilen in het kader van de aankoop van een andere auto. Bovendien hebben de erven niet toegelicht wat er de oorzaak van is geweest dat wil en verklaring van [erflater] niet overeenstemden. Dat bij [erflater] sprake was van een geestelijke stoornis, hebben zij, als zij het al hebben willen stellen, niet onderbouwd. Die stoornis is uiteraard niet gegeven met de hoge leeftijd van [erflater] , die bovendien nog op hoge leeftijd autoreed, een oldtimerbeurs bezocht en, zoals hij als getuige heeft verklaard, tot mei 2019 zelfstandig woonde en goed bij zijn verstand was. Dat laatste (hij was nog bij zijn positieven) wordt in deze procedure bevestigd. Bovendien lag er enige tijd tussen het sluiten van de overeenkomst en het ophalen van de onderdelen. Dat tijdsverloop geeft ook geen steun aan de stelling van de erven dat [erflater] de transactie niet wilde.
5.16
Omdat de erven niet hebben onderbouwd dat de wil en de verklaring van [erflater] niet overeenstemden, kan in het midden blijven of [geïntimeerde2] B.V. wel op de verklaring van [erflater] mocht afgaan.
De vraag of dat het geval is geweest, is immers alleen relevant indien wil en verklaring van [erflater] niet met elkaar overeenstemden.
Het beroep van de erven op het ontbreken van wilsovereenstemming faalt dan ook. Daarmee is het lot van de grieven X en XI bezegeld.
Was sprake van misbruik van omstandigheden?
5.17
De erven beroepen zich ten slotte op misbruik van omstandigheden. Zij wijzen erop dat de transactie, gezien de waarde van de beide betrokken auto’s en de waarde van de motoronderdelen, zeer nadelig was voor [erflater] . Met een bijbetaling van € 1.500,- naast de inruil van zijn eigen auto, had [erflater] al meer dan genoeg betaald voor de door hem gekochte auto. Inruil van de motoroordelen was buitenproportioneel, aldus de erven, die ook de hoge leeftijd van [erflater] noemen en erop wijzen dat diens afgenomen gehoor en gezichtsvermogen hem afhankelijk en beïnvloedbaar maakten ‘ook al was hij nog bij zijn positieven’.
5.18
Degene die zich op misbruik van omstandigheden beroept, moet de vereisten voor vernietigbaarheid van een rechtshandeling op grond van dat misbruik stellen en zo nodig bewijzen (vgl. artikel 3:44 lid 4 BW). Dat wil zeggen:
a. de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden bij de ene partij;
b. misbruik doordat de andere partij het tot stand komen van een rechtshandeling bevordert terwijl hij weet of moet begrijpen dat de ene partij door de bijzondere omstandigheden tot het verrichten van de rechtshandeling wordt bewogen, hoewel de andere partij de ene partij daar juist van had moeten weerhouden;
c. causaal verband tussen de bijzondere omstandigheden en de rechtshandeling.
Dat de transactie nadelig was, is - zoals de kantonrechter al onbestreden heeft overwogen - geen voorwaarde voor het aannemen van misbruik van omstandigheden. Het is wel een van de factoren bij de beoordeling of sprake is van misbruik van omstandigheden.
5.19
Naar het oordeel van het hof hebben de erven ook in hoger beroep onvoldoende onderbouwd dat bij [erflater] ten tijde van het aangaan van de overeenkomst sprake was van
bijzondere omstandigheden. Dat [erflater] zich in een (financiële) noodtoestand bevond, bijvoorbeeld door geldgebrek, hebben de erven niet gesteld. Integendeel, in de procedure bij de kantonrechter is door [erflater] juist aangevoerd dat hij over ongeveer € 17.000,- aan liquide middelen beschikte.
had ten tijde van het aangaan van de overeenkomst een hoge leeftijd bereikt,
95 jaar, maar dat betekent niet dat hij daardoor kwetsbaar en beïnvloedbaar was. Volgens de erven was hij nog wel ‘bij zijn positieven’ en [erflater] zelf heeft in november 2019, toen hij zijn getuigenverklaring aflegde, nog verklaard: ‘Ik ben goed bij mijn verstand, al wordt mijn gehoor en zicht minder’. De kantonrechter, die [erflater] had verhoord en hem had meegemaakt bij de comparitie van partijen, heeft in het eindvonnis, klaarblijkelijk op basis van die waarnemingen, overwogen dat [erflater] weliswaar oud is, maar ondanks zijn slechte gehoor nog prima begrijpt wat er wordt gezegd en gevraagd. Dat [erflater] ook in oktober 2017 al slecht kon zien, is niet aannemelijk geworden en ligt, gelet op het feit dat [erflater] toen zijn rijbewijs nog had en autoreed, ook niet voor de hand. Als ervan moet worden uitgegaan dat [erflater] toen al wel een slecht gehoor had, maakt dat hem ook in combinatie met zijn hoge leeftijd nog niet zodanig kwetsbaar en beïnvloedbaar dat sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 3:44 lid 4 BW.
Van het bestaan van bijzondere omstandigheden kan ook niet worden uitgegaan indien de overeenkomst (bijzonder) onvoordelig voor [erflater] was. [erflater] heeft in dat geval geen ‘goede deal’ gesloten, en [geïntimeerde2] B.V. juist wel, maar dat komt vaker voor in het maatschappelijk verkeer, en zeker ook bij de koop en inruil van een tweedehands auto.
5.2
De conclusie is dat ook het beroep op misbruik van omstandigheden
(en daarmee grief XII) faalt.
De slotconclusie
5.21
De door de erven aangevoerde grondslagen kunnen hun vorderingen niet dragen. De kantonrechter heeft de vorderingen dan ook terecht afgewezen en heeft [erflater] terecht in de proceskosten veroordeeld. De laatste grief van de erven (abusievelijk ook als grief XII aangeduid) gaat dan ook niet op.
5.22
Het hof zal het in hoger beroep aangevallen vonnis van de kantonrechter bekrachtigen en de erven veroordelen in de proceskosten (geliquideerd salaris van de advocaat: 1 punt, tarief II), te vermeerderen met wettelijke rente en nakosten.

6.6 De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van 17 maart 2020;
veroordeelt de erven in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] c.s. vastgesteld op € 332,- voor verschotten en op € 1.114,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelde erven in de nakosten, begroot op € 163,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- in geval de erven niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak hebben voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, M.W. Zandbergen en W.F. Boele en is door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
23 februari 2021.