ECLI:NL:GHARL:2021:1818

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
200.284.289
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallenverklaring van het recht van erfgenaam in het erfrecht

In deze zaak gaat het om de vervallenverklaring van het recht van de stichting Tobra als erfgenaam van erflater, die in zijn testament Tobra als enige erfgenaam heeft benoemd. De zaak is aangespannen door de stichting Individuele Vertegenwoordiging en Beheer voor de Zorgsector (IVB), die als bewindvoerder van [A] optreedt. IVB heeft de rechtbank verzocht om het recht van Tobra als erfgenaam te vervallen te verklaren, omdat Tobra niet zou hebben voldaan aan de last die aan haar was opgelegd in het testament van erflater. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen, waarop Tobra in hoger beroep is gegaan.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in deze tussenbeschikking geoordeeld over de vraag of [F], een neef van [A], als belanghebbende kan worden toegelaten in de procedure. Het hof heeft vastgesteld dat [F] geen eigen belang heeft bij de vervallenverklaring van het recht van Tobra, aangezien de belangen van [A] al worden behartigd door IVB. Het hof heeft geconcludeerd dat [F] niet zo nauw betrokken is bij de zaak dat hij als belanghebbende kan worden aangemerkt. Daarom heeft het hof het verzoek van [F] om als belanghebbende te worden toegelaten afgewezen.

De beslissing van het hof is op 25 februari 2021 uitgesproken in het openbaar, waarbij de rechters J.H. Lieber, A. Smeeïng-van Hees en R. Prakke-Nieuwenhuizen aanwezig waren. Deze uitspraak benadrukt het belang van de rol van de bewindvoerder en de voorwaarden waaronder derden als belanghebbenden in een procedure kunnen worden toegelaten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.284.289
(zaaknummer rechtbank Gelderland (Zutphen) 362011)
beschikking van 25 februari 2021
in de zaak van
de stichting: Stichting Tobra,
gevestigd te [D] , gemeente Berkelland,
hierna: Tobra,
advocaat: mr. W.H. van Zundert te Rotterdam,
en
de stichting: Stichting Individuele Vertegenwoordiging en Beheer voor de Zorgsector (IVB),
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan [A] ,
gevestigd te Brummen,
hierna: IVB,
advocaat: M.H. Hogeman te Zutphen.

1.1. Waar gaat het over

1.1
[A] (hierna: [A] ) is de zoon van [erflater]
, overleden [in] 2004 (hierna: erflater) en [erflaatster]
, overleden [in] 2001 (hierna: erflaatster).
1.2.
De ouders van [A] hebben op 4 juni 1996 samen met [B]
en [C] Tobra opgericht.
1.3
In de statuten van de stichting staat:
DOEL EN MIDDELEN
Artikel 2
1.
De stichting heeft ten doel:
a. de zorg en de verlichting van het lot van enkelvoudig en meervoudig gehandicapte
personen;
b. de zorg en verlichting van het lot van (…) [A] (...).
2.
De stichting tracht haar doel onder meer te verwezenlijken door:
-
de exploitatie van de boerderij aan de [a-straat] 7 te [D] ,
en de daarbij behorende gronden alsmede het beheer daarvan;
-
alle andere wettige middelen, welke voor het bereiken van de doelstellingen van de
stichting bevorderlijk kunnen zijn.
Het eerste bestuur van Tobra bestond uit de vier oprichters.
1.4.
Erflater heeft in zijn testament van 29 november 1996 voor het geval hij niet voor erflaatster overlijdt bepaald:
"Ik benoem tot enig erfgenaam van mijn nalatenschap (...) Tobra (...), en zulks onder de
last voor die stichting om met het door haar verkregen vermogen uit mijn nalatenschap het lot en de leefomstandigheden van enkelvoudig en meervoudig gehandicapte personen, in het bijzonder die van mijn genoemde zoon [A] [...] te verlichten.”
Erflater heeft Tobra in dit testament benoemd tot executeur met het recht van bezit.
1.5.
Op 27 augustus 1998 hebben de ouders van [A] de boerderij met
woonhuis, erf en tuin en bedrijfsopstallen en cultuurgronden gronden aan en nabij de [a-straat] 7 te [D] , ter grootte van 16.96.20 hectare (hierna: de boerderij) verkocht en geleverd aan Tobra. De koopsom van fl. 885.700,00 is omgezet in een geldlening. Tobra heeft op de boerderij een recht van hypotheek gevestigd ten behoeve van de ouders en tot zekerheid voor de terugbetaling van die lening.
1.6
Het bestuurslidmaatschap van erflater en erflaatster in Tobra is door hun overlijden geëindigd. Op 19 oktober 2004 is de zoon van [B] en [C] , [E] , lid geworden van het bestuur van Tobra.
1.7
De kantonrechter heeft op 14 maart 2017 de goederen die (zullen) toebehoren aan [A] onder bewind gesteld, met benoeming van IVB tot bewindvoerder. Ook is op die dag een mentorschap ingesteld ten behoeve van [A] , met benoeming van [B] tot mentor. De kantonrechter heeft [B] op 3 juli 2020 ontslagen als mentor en IVB tot mentor benoemd. [B] heeft tegen die beslissing hoger beroep ingesteld.
1.8
In 2019 heeft IVB weet gekregen van de boerderij met gronden, het bestaan en het doel van Tobra en het testament van erflater.
1.9
IVB heeft de rechtbank namens [A] gevraagd het recht van Tobra als erfgenaam vervallen te verklaren wegens niet-uitvoering van de last (artikel 4:131 BW). De rechtbank heeft geoordeeld dat Tobra niet heeft bewezen of aannemelijk heeft gemaakt dat zij heeft voldaan en nog voldoet aan de last en het recht van Tobra als enig erfgenaam vervallen verklaard (beschikking rechtbank Gelderland 9 juli 2020 na tussenbeschikking van 3 april 2020).

2.De rechtszaak bij het hof

2.1
Tobra is het niet eens met de beslissing van de rechtbank. Zij komt daarvan in hoger beroep. Zij wil dat het hof de beslissing van de rechtbank ongedaan maakt en alsnog het verzoek van IVB afwijst.
2.2
In het dossier van het hof zitten de volgende stukken:
- de stukken van de rechtszaak bij de rechtbank;
- het beroepschrift van Tobra (9 oktober 2020);
- het verweerschrift van IVB (14 december 2020;
- een incidentele conclusie tot tussenkomst ex artikel 217 Rv van [F]
(hierna ook: [F] ) (18 januari 2021);
- de schriftelijke reacties op deze incidentele conclusie van Tobra en IVB (9 februari 2021).

3.Wat beslist het hof

3.1
In deze tussenbeschikking zal het hof alleen een beslissing geven op het verzoek van [F] hem op voet van artikel 217 Rv toe te laten tussen te komen in de procedure in hoger beroep tussen Tobra en IVB.
3.2
Artikel 217 Rv geeft een regel voor tussenkomst in een dagvaardingsprocedure. In een verzoekschriftprocedure is geen behoefte aan deze regel, omdat de rechter naast de verzoeker ook de belanghebbenden in de procedure moet betrekken (artikel 279 en 361 Rv). Uit de incidentele conclusie van [F] is af te leiden dat [F] wil dat het hof hem als belanghebbende in deze procedure aanmerkt. Als [F] belanghebbende is zal hij de gelegenheid krijgen een verweerschrift in te dienen en daarbij incidenteel hoger beroep in te stellen; hij zal ook worden opgeroepen voor de mondelinge behandeling.
3.3
Wie belanghebbende is moet uit de aard van de procedure en de daarmee verband houdende wetsbepalingen worden afgeleid. Bij de beantwoording van die vraag, zal een rol spelen in hoeverre deze door de uitkomst van die procedure zodanig in een eigen belang kan worden getroffen dat deze in de procedure behoort te mogen opkomen ter bescherming van dat belang. Ook speelt een rol of deze anderszins zo nauw betrokken is of is geweest bij het onderwerp dat in de procedure wordt behandeld, dat daarin een belang is gelegen om in de procedure te verschijnen. [1]
3.4
[F] is een neef van [A] , een zoon van een zus van erflater. Hij zegt dat hij zich met andere neven en nichten de belangen van [A] aantrekt en zijn zaken waarneemt (artikel 6:198 BW). [F] heeft verzocht om ontslag van de drie bestuursleden van Tobra op voet van artikel 2:298 BW en hen als zaakwaarnemer van [A] aansprakelijk gesteld voor de schade die [A] door hun gedragingen zou lijden. [F] heeft ook verzocht om ontslag van IVB als bewindvoerder. Hij zegt dat hij belang heeft bij de uitkomst van deze procedure, omdat hij met IVB, Tobra en haar bestuursleden, de mentor [B] in de andere door hem genoemde procedures is verwikkeld. Tobra en IVB bestrijden dat [F] belanghebbende is.
3.5
Deze procedure gaat over het vervallen verklaren van het recht van Tobra als erfgenaam van erflater. Volgens artikel 4:131 lid 2 BW kan de rechter die vervallenverklaring uitspreken op verzoek van ‘elke onmiddellijk bij de vervallenverklaring belanghebbende’. In dit geval doet [A] , daarbij vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder, dat verzoek. Hij is onmiddellijk belanghebbende bij de vervallenverklaring van het recht van Tobra als erfgenaam, omdat hij als gevolg van die vervallenverklaring zelf de enige erfgenaam zal zijn van erflater. Een eigen belang van [F] is daarbij niet gebleken. De vervallenverklaring leidt niet ertoe dat [F] iets zal verkrijgen uit de nalatenschap van erflater. De belangen van [A] worden in deze procedure behartigd door IVB als zijn bewindvoerder. Niet valt in te zien dat [F] daarbij zaakwaarnemer van [A] zou zijn. Het hof vindt dat [F] ook niet zo nauw betrokken is bij de vervallenverklaring en de gestelde niet-uitvoering van de last dat daarin voor hem een belang is gelegen in de procedure te verschijnen. Daarvoor is niet voldoende dat hij de door hem genoemde procedures is begonnen tegen Tobra en haar bestuursleden. Het is ook nog maar de vraag of hij een belanghebbende in de zin van artikel 2:298 BW is die kan verzoeken om ontslag van de bestuursleden van Tobra. Ook is het de vraag of hij als zaakwaarnemer van [A] Tobra en haar bestuursleden aansprakelijk kan stellen voor schade van [A] . [F] laat zich over deze vragen niet uit.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
wijst af het verzoek [F] toe te laten als belanghebbende in deze procedure.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, A. Smeeïng-van Hees en R. Prakke-Nieuwenhuizen en is op 25 februari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 12 oktober 2018,