In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin veertien naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting (MRB) en bijbehorende boetes aan belanghebbende zijn opgelegd. De rechtbank had de beroepen van belanghebbende gegrond verklaard en de naheffingsaanslagen verminderd, maar het beroep tegen de boetes ongegrond verklaard. De inspecteur stelde dat de naheffingsaanslagen onterecht waren verminderd, omdat de auto’s geparkeerd stonden op een voor het openbaar rijverkeer openstaande weg, wat volgens de wet leidt tot beëindiging van de schorsing van de motorrijtuigenbelasting. De rechtbank had geoordeeld dat belanghebbende aannemelijk had gemaakt dat hij vóór 2 januari 2019 geen gebruik had gemaakt van de weg, en had de naheffingsaanslagen dienovereenkomstig verminderd. Het hof oordeelde echter dat de inspecteur terecht de naheffingsaanslagen had opgelegd, omdat het parkeerterrein als een weg wordt beschouwd. Het hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank, maar verminderde de naheffingsaanslagen voor enkele oldtimers, omdat daar eerder belasting voor was betaald. De uitspraak benadrukt de bevoegdheid van de inspecteur om motorrijtuigenbelasting na te heffen indien gebruik wordt gemaakt van de weg, ongeacht het feitelijke gebruik voorafgaand aan de constatering.