ECLI:NL:GHARL:2021:1941

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 maart 2021
Publicatiedatum
2 maart 2021
Zaaknummer
200.282.013
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van informatieregeling en zorgregeling na echtscheiding met betrekking tot minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep inzake de informatieregeling en zorgregeling voor een minderjarige na de echtscheiding van de ouders. De moeder, verzoekster in het principaal hoger beroep, en de vader, verzoeker in het incidenteel hoger beroep, zijn in 2017 in Tunesië getrouwd en hebben in 2019 een kind gekregen. Het huwelijk is in 2020 ontbonden. De rechtbank Gelderland had eerder een beschikking gegeven waarin een voorlopige informatieregeling werd vastgesteld, waarbij de moeder de vader eenmaal per maand moest informeren over de ontwikkeling van hun kind. De moeder is van mening dat deze regeling niet in het belang van het kind is, terwijl de vader verzoekt om een omgangsregeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 februari 2021 zijn beide partijen vertegenwoordigd door hun advocaten, en is er ook een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig. Het hof oordeelt dat de moeder de vader moet informeren over hun kind, omdat hij zijn rol als vader wil vervullen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten, aangezien de partijen gewezen echtgenoten zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.282.013
(zaaknummer rechtbank Gelderland 370054)
beschikking van 2 maart 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.J.P.C.G. Verheijen te Nijmegen,
en
[verweerder],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.J. van Ewijk te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 27 juli 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 18 augustus 2020;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties;
- een journaalbericht van mr. Van Ewijk van 20 januari 2021 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 2 februari 2021 plaatsgevonden. Namens de moeder is haar advocaat verschenen. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk in de Marokkaans-Arabische taal, de heer [B] . Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is mevrouw [C] verschenen.
2.3
Ter mondelinge behandeling heeft de advocaat van de vader een brief van CWZ overgelegd d.d. 19 januari 2021.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2017 met elkaar gehuwd in Tunesië. De vader heeft de Tunesische nationaliteit en de moeder heeft de Nederlandse nationaliteit.
3.2
Het huwelijk van de partijen is [in] 2020 ontbonden door echtscheiding.
3.3
Tijdens het huwelijk van partijen is geboren [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2019 te [A] , over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.4
Bij beschikking van 26 november 2020 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, bevolen dat een DNA-onderzoek door een deskundige zal worden gedaan ter beantwoording van de navolgende vragen:
- is de vader uit te sluiten als de verwekker van [de minderjarige] ?
- zo nee, met welke mate van waarschijnlijkheid kan hij als de verwekker van [de minderjarige]
worden beschouwd?
Verder heeft de rechtbank bevolen dat partijen alle medewerking aan het onderzoek door de deskundige dienen te verlenen en iedere verdere beslissing aangehouden tot pro forma tot 1 februari 2021.
3.5
Bij brief van 19 januari 2021 heeft het Klinisch Chemisch Laboratorium van CWZ de rechtbank bericht dat de resultaten van het DNA-onderzoek naar de veronderstelde vader-zoon relatie tussen de vader en [de minderjarige] indicatief zijn voor vaderschap. De vader is met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische vader van [de minderjarige] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen zijn in geschil de informatieregeling en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreffende [de minderjarige] .
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, een voorlopige informatieregeling vastgesteld met betrekking tot [de minderjarige] die erop neerkomt dat de moeder de vader eenmaal per maand schriftelijk bericht over de algemene ontwikkeling van [de minderjarige] en eventuele medische problemen, alsmede expliciet verslag doet van de vrijetijdsbesteding en zijn (sociale) gedrag.
Verder heeft de rechtbank iedere beslissing aangehouden tot 19 januari 2021 pro forma en de raad verzocht voor deze datum te rapporteren over de mogelijkheden van een zorgregeling tussen [de minderjarige] en de vader.
4.2
De moeder is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven zien op de vastgestelde informatieregeling.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, naar het hof begrijpt, opnieuw beschikkende, het verzoek tot vaststelling van een informatieregeling alsnog af te wijzen.
4.3
De vader is op zijn beurt met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. De grief ziet op de beslissing om geen voorlopige zorgregeling te bepalen tussen hem en [de minderjarige] .
De vader verzoekt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek dan wel haar verzoek af te wijzen en, bij wege van incidenteel appel, de bestreden beschikking te bekrachtigen voor wat betreft de informatieregeling en aan te vullen/te wijzigen in die zin dat het hof bepaalt dat tussen de vader en [de minderjarige] een omgangsregeling zal gelden, waarbij de vader wekelijks video-belcontact heeft met [de minderjarige] en hij [de minderjarige] één keer per drie weken kan zien op een openbare plek dan wel op een locatie voor begeleide omgang dan wel op een nader door het hof te bepalen wijze omgang zal hebben met [de minderjarige] , kosten rechtens.
4.4
De moeder voert verweer en zij verzoekt het hof, naar het hof begrijpt, de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in het incidenteel hoger beroep dan wel het verzoek van de vader af te wijzen.
4.5
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep gezamenlijk beoordelen.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht
5.1
Omdat Tunesië geen verdragsluitende staat is bij Brussel II-bis en niet bij het Haags Kinderbeschermingsbedrag 1996, is het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van belang voor de vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft.
5.2
Ingevolge artikel 3, aanhef en onder a, Rv heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht in zaken die bij verzoekschrift moeten worden ingeleid, met uitzondering van zaken als bedoeld in de artikelen 4 en 5, indien de verzoeker of, indien er meer verzoekers zijn, een van hen, hetzij een van de in het verzoekschrift genoemde belanghebbenden in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft.
Omdat de moeder haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht om kennis te nemen van onderhavig geschil.
Ontvankelijkheid
5.3
Op grond van artikel 358 lid 1 Rv staat tegen eindbeschikkingen hoger beroep open. Ingevolge artikel 358 lid 4 Rv kan tegen tussenbeschikkingen hoger beroep slechts gelijktijdig met dat van de eindbeschikking worden ingesteld tenzij de rechter anders bepaalt.
Nu de rechtbank in het dictum ten aanzien van de informatieregeling een in tijd begrensde eindbeslissing heeft genomen die niet meer ongedaan kan worden gemaakt, betreft het hier een deelbeslissing, waartegen hoger beroep open staat. Partijen zijn dan ook ontvankelijk in hun hoger beroep.
Informatieregeling en zorgregeling
5.4
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan, voor zover hier van belang, omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd.
5.5
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
5.6
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat een - voorlopige - informatieregeling waarbij de moeder de vader eenmaal per maand informeert en een foto van [de minderjarige] stuurt, in het belang van [de minderjarige] wenselijk is. Dit is te meer in het belang van [de minderjarige] nu inmiddels duidelijk is dat, in tegenstelling tot waar de moeder van uitging, de vader ook zijn biologische vader is en de vader een blijvende rol zal gaan spelen in het leven van [de minderjarige] . Tegen deze achtergrond is het voor de vader belangrijk dat hij weet wie [de minderjarige] is en hoe hij opgroeit.
Het hof overweegt dat de moeder geen contact met de vader wil en dat zij hieraan ten grondslag legt dat de ouders een kortstondige en gewelddadige relatie hebben gehad, hetgeen de vader overigens ontkent. De moeder is bang dat de vader [de minderjarige] zal ontvoeren en denkt dat de veiligheid van [de minderjarige] niet is gewaarborgd wanneer zij de vader over hem informeert, althans hem een foto van [de minderjarige] stuurt, en wanneer de vader contact met hem heeft.
Het hof is echter met de raad van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om de informatieregeling te beperken, zoals de moeder stelt. Dat de moeder geen contact wil met de vader is voor het hof evenmin aanleiding om de informatieregeling die de rechtbank heeft opgelegd, te wijzigen. Het hof overweegt hiertoe dat er – ook indien de moeder (nog) geen contact met de vader wenst – verschillende mogelijkheden zijn om de vader te informeren. De moeder zou bijvoorbeeld een apart e-mailadres kunnen aanmaken dat zij hiervoor kan gebruiken.
5.7
Voorts heeft de vader naast recht op informatie over [de minderjarige] ook recht op contact met hem. De vader heeft immers met de moeder het gezag over [de minderjarige] . Dat brengt mee dat er wettelijk gezien niet alleen een recht op contact, maar zelfs een plicht tot contact bestaat. Dat dit contact zorgvuldig en met alle mogelijke waarborgen voor [de minderjarige] moeten worden opgebouwd staat vast, maar dat er contact moet komen is als uitgangspunt in het belang van de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] . Zoals hiervoor reeds is overwogen, voert de moeder verschillende redenen aan waarom zij geen contact met de vader wil en ook niet wil dat [de minderjarige] en de vader contact hebben. Tot op heden is er dan ook geen contact tussen de ouders en ook niet tussen de vader en [de minderjarige] . De vader heeft aangevoerd dat hij bezig is zijn leven op de rit te krijgen, dat hij inmiddels een baan en woonruimte heeft en dat hij zijn rol als vader graag wil gaan vervullen.
Het hof is met de raad van oordeel dat het in het belang is van [de minderjarige] dat hij weet wie zijn vader is. Inmiddels is duidelijk dat de vader de biologische vader van [de minderjarige] is. Dat betekent dat de moeder haar oorspronkelijke verzet tegen contact tussen beiden niet langer kan handhaven. Mede gelet op deze – gewijzigde – situatie, de partnerproblematiek die tussen de ouders speelt en het feit dat de vader inmiddels een verblijfsvergunning heeft tot 10 augustus 2025, acht het hof van belang dat de raad onderzoek doet naar de mogelijkheden van contact tussen de vader en [de minderjarige] , zoals ook de rechtbank heeft geoordeeld. Nu de raad reeds onderzoek hiernaar doet, het van belang is dat de resultaten hiervan worden meegenomen in een op te leggen zorgregeling en de zaak bij de rechtbank naar verwachting binnen afzienbare tijd zal worden hervat, ziet het hof aanleiding om het verzoek van de vader thans af te wijzen en de beslissing van de rechtbank ook op dit punt te bekrachtigen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure het uit die relatie geboren kind betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 27 juli 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.A. Eskes, J.U.M. van der Werff en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier, en is op 2 maart 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.