In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, die op 12 oktober 2020 de ondertoezichtstelling had verlengd. De moeder voerde aan dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging was en dat ambulante hulpverlening voldoende zou zijn. De GI, Stichting Jeugdbescherming Overijssel, en de vaders van de minderjarigen voerden verweer en stelden dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk was om de ontwikkelingsbedreigingen weg te nemen. Het hof oordeelde dat de wettelijke vereisten voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig waren en dat de zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen niet waren afgenomen. Het hof wees het verzoek van de moeder om een deskundige te benoemen af, omdat het verzoek onvoldoende was onderbouwd en het in strijd zou zijn met het belang van de kinderen. De bestreden beschikkingen van de kinderrechter werden bekrachtigd, en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten droeg.