ECLI:NL:GHARL:2021:2181

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 maart 2021
Publicatiedatum
8 maart 2021
Zaaknummer
200.284.573/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over ontslag op staande voet en bewijslevering in arbeidszaak

In deze zaak heeft Gassan Schiphol B.V. hoger beroep ingesteld tegen de beslissingen van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, waarbij de kantonrechter het verzoek van Gassan om het ontslag van werknemer [verweerder] op staande voet te vernietigen, heeft toegewezen. Gassan heeft [verweerder] ontslagen omdat hij naar verluidt een derde, [B], heeft getipt over de aanwezigheid van een zeldzame Rolex Submariner in de winkel. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Gassan niet voldoende bewijs heeft geleverd voor deze beschuldiging, wat heeft geleid tot het verzoek van Gassan om in hoger beroep de eerdere beslissingen te vernietigen.

Het hof oordeelt in deze tussenuitspraak dat de ontslagreden voorshands bewezen lijkt, maar dat [verweerder] de mogelijkheid krijgt om tegenbewijs te leveren. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen zijn dat [verweerder] op de hoogte was van de regels omtrent het tippen van derden en dat hij mogelijk deze regels heeft overtreden. De zaak draait om de vraag of [verweerder] daadwerkelijk [B] heeft getipt, wat zou kunnen leiden tot een dringende reden voor ontslag. Het hof heeft de verdere beslissingen aangehouden in afwachting van het tegenbewijs van [verweerder].

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van partijen in een arbeidsrelatie en de noodzaak om bewijs te leveren in geschillen over ontslag. Het hof heeft ook de mogelijkheid voor partijen om tot een minnelijke regeling te komen, aangemoedigd, en heeft de kosten van de procedure besproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.284.573/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 8114236)
beschikking van 8 maart 2021
in de zaak van
Gassan Schiphol B.V.,
gevestigd te Schiphol,
verzoekster in hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerster,
hierna:
Gassan,
advocaat: mr. E.F. Seunke, die kantoor houdt te Haarlem,
tegen:
[verweerder],
wonend in [A] ,
verweerder in hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoeker,
hierna:
[verweerder],
advocaat: mr. E.D. van Tellingen, die kantoor houdt te Almere.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Gassan heeft op 5 oktober 2020 hoger beroep ingesteld van de beschikkingen van 28 januari 2020 en 22 juli 2020 van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere. In de beschikking van 28 januari 2020 heeft de kantonrechter een bewijsopdracht aan Gassan gegeven. In de beschikking van 22 juli 2020 is Gassan niet geslaagd geoordeeld in het opgedragen bewijs en is het verzoek van [verweerder] tot vernietiging van de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst toegewezen omdat niet is komen vast te staan dat [verweerder] een zekere [B] heeft getipt over de aanwezigheid van een Rolexhorloge, type Submariner, op of omstreeks 16 augustus 2019 in de winkel van Gassan. De tegenverzoeken van Gassan zijn afgewezen.
1.2
Na ontvangst van het beroepschrift met bijlagen zijn de volgende stukken ontvangen:
- het verweerschrift van [verweerder] , met bijlagen;
- een brief van mr. Seunke (Gassan) van 5 februari 2021 met bijlagen.
1.3
Op 17 februari 2021 is de mondelinge behandeling gehouden waarbij mr. Seunke (Gassan) een pleitnotitie heeft overgelegd. Partijen hebben vervolgens op hun gezamenlijk verzoek tot en met 3 maart 2021 de gelegenheid gekregen om alsnog een minnelijke regeling te bereiken. Op 2 maart 2021 heeft mr. Seunke (Gassan) mede namens mr. Van Tellingen ( [verweerder] ) laten weten dat een dergelijke regeling niet tot stand is gekomen. Voor dat geval was uitspraak bepaald op 12 april 2021 of zoveel eerder als mogelijk is dan wel zoveel later als onvermijdelijk blijkt. Van de zitting van 17 februari 2021 is proces-verbaal opgemaakt.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1
Gassan verkoopt, onder andere, horloges van het merk Rolex. Aan die verkoop stelt Rolex de voorwaarde dat uitsluitend aan liefhebbers mag worden verkocht. Rolex wil daardoor voorkomen dat haar horloges als handelswaar op de ‘grijze markt’ belanden en heeft aan haar dealers een aantal verplichtingen opgelegd die een dergelijke doorverkoop moeten belemmeren. Om aan de voorwaarde van Rolex te voldoen gelden in het bedrijf van Gassan regels. Een daarvan is dat het verboden is derden te tippen over de aanwezigheid van een Rolexhorloge. Volgens Gassan heeft [verweerder] in strijd met die regel de hiervoor reeds genoemde [B] getipt. (Mede) om die reden is [verweerder] op staande voet ontslagen.
2.2
[verweerder] betwist [B] getipt te hebben. De kantonrechter heeft (in de tussenbeschikking van 28 januari 2020) Gassan daarom belast met het bewijs van dat tippen. Een verzoek van Gassan om [verweerder] te dwingen stukken over te leggen (artikel 843a Rv) is in die beschikking afgewezen. Gassan is het met beide beslissingen niet eens. Ook is zij het niet eens met het oordeel van de kantonrechter (in de eindbeschikking van 22 juli 2020) dat het bewijs niet is geleverd. Zij verzoekt daarom in hoger beroep, met wijziging van haar verzoeken in eerste aanleg, beide beschikkingen te vernietigen en
- alsnog het verzoek ex artikel 843a Rv toe te wijzen;
- de vorderingen van [verweerder] alsnog af te wijzen;
- [verweerder] te veroordelen tot terugbetaling van wat hem ter uitvoering van de eindbeschikking van de kantonrechter is betaald;
- [verweerder] te veroordelen tot betaling van € 608,63 wegens het niet inleveren van zijn uniform, een opzegvergoeding van € 12.900,38 en de proceskosten (verschotten daaronder begrepen), alles met wettelijke rente.
2.3
[verweerder] vindt de beslissingen van de kantonrechter juist. Hij vraagt daarom alle verzoeken van Gassan af te wijzen met veroordeling van Gassan in de proceskosten van het hoger beroep.

3.Het oordeel van het hof

De beslissing
3.1
Het hof oordeelt voorshands bewezen dat [verweerder] [B] heeft getipt over de aanwezigheid van een Rolex horloge. [verweerder] mag tegenbewijs leveren. Verdere beslissingen worden in afwachting daarvan aangehouden.
Inleiding
3.2
Gassan verkoopt in haar winkels op Schiphol, onder andere, horloges van het merk Rolex. Bij die verkoop hanteert Gassan een, door Rolex aan haar opgelegd, strikt verkoopbeleid. Een van de aspecten daarvan is dat het personeel derden niet mag tippen over de aanwezigheid van (nieuwe) horloges. [verweerder] was sinds 1 april 2018 in dienst bij Gassan als verkoopmedewerker. Op 22 augustus 2019 is [verweerder] op staande voet ontslagen. Hij zou een zekere [B] hebben getipt over de aanwezigheid van een zeldzame zwarte Rolex Submariner.
3.3
De kantonrechter heeft geoordeeld dat [verweerder] , mede gelet op een eerdere waarschuwing, wist dat het tippen van derden over de bij Gassan aanwezige voorraad absoluut niet was toegestaan en dat Gassan dat niet accepteert. Als [verweerder] de gestelde tip heeft gegeven dan leverde dat feit een dringende reden op en was het ontslag op staande voet volgens de kantonrechter terecht. Gassan is daarop (in de tussenbeschikking van 28 januari 2020) toegelaten tot het bewijs van haar stelling.
3.4
Gassan oordeelt die bewijsbeslissing (in zijn grieven 4 en 5) om meerdere redenen onjuist:
a. [verweerder] heeft nagelaten de kantonrechter juist te informeren en daardoor in strijd gehandeld met zijn verplichting om de relevante feiten volledig en naar waarheid aan te voeren (artikel 21 Rv). Op grond daarvan reeds hadden zijn verzoeken moeten worden afgewezen en die van Gassan moeten worden toegewezen.
b. [verweerder] is bij de kantonrechter niet verschenen. Daaraan kan de rechter de gevolgtrekking verbinden die hij geraden acht (artikel 88 lid 2 Rv). Voor de hand had gelegen om die reden niet Gassan maar [verweerder] te belasten met bewijslevering.
c. [verweerder] heeft als getuige geweigerd te antwoorden op vragen. Daaraan kan de rechter (artikel 164 lid 4 Rv) de gevolgen verbinden die hij geraden acht. Onmiddellijke afwijzing van de vorderingen van [verweerder] lag om die reden voor de hand.
Inlichtingenplicht, niet verschijnen en niet antwoorden (grief 4)
3.5
De stelling van Gassan (grief 4) is, voor zover hier van belang, dat [verweerder] op 15 en 16 augustus 2019 contacten per telefoon en/of Whatsapp heeft gehad die instrumenteel waren bij het tippen van [B] . Als getuige gehoord heeft [verweerder] verklaard dat hij contact heeft gehad met de telefoonnummers 06- [00000] en 06- [00001] . Hij heeft geweigerd de naam te noemen van de gebruiker van het nummer eindigend op [00000] . Het nummer eindigend op [00001] behoorde volgens hem toe aan een zekere [C] .
3.6
De verplichting om de relevante feiten volledig en naar waarheid aan te voeren (artikel 21 Rv) strekt ertoe te bewerkstelligen dat de rechterlijke uitspraak zoveel mogelijk op waarheid berust. Onder omstandigheden kan dat meebrengen dat een partij ook feiten moet aanvoeren die voor het eigen standpunt ongunstig zijn. Dat alles neemt echter niet weg dat gewichtige redenen eraan in de weg kunnen staan dat een partij feiten (volledig) openbaart. Als een partij, zonder dat zo’n gewichtige reden aanwezig is, de relevante feiten niet volledig en naar waarheid aanvoert kan de rechter daaraan, gelet op de concrete omstandigheden van het geval, de gevolgtrekking verbinden die hij geraden acht.
3.7
Als reden om niet de naam te noemen van de gebruiker van het telefoonnummer dat eindigt op [00000] heeft [verweerder] aangevoerd “Het is iemand die nog bij Gassan werkt en zij is bang voor de consequenties als ik haar naam noem.” Die summiere toelichting is onvoldoende om deze als gewichtige reden te kunnen aanmerken. In zoverre heeft [verweerder] zijn inlichtingenplicht dan ook geschonden. Over de gebruiker van het telefoonnummer dat eindigt op [00001] heeft [verweerder] uiterst vaag en inconsistent verklaard: het zou gaan om [C] , die een klasgenoot was, maar toch ook weer niet en met wie hij op 16 augustus 2019 zeven keer gebeld heeft. Desondanks weet hij niet meer waarover dat ging (“Laten we zeggen dat ik met hem over vrouwen heb gesproken”) en zijn achternaam is hem onbekend. Deze vaagheid en inconsistentie scheppen het vermoeden dat [verweerder] niet naar waarheid heeft verklaard.
3.8
De meest passende wijze om op de schending respectievelijk het vermoeden van schending van de inlichtingenplicht te reageren is zowel het een als het ander ten nadele van [verweerder] te betrekken bij de beoordeling van de bewijssituatie. Dat zal hierna gebeuren. Meteen alle vorderingen van [verweerder] afwijzen gaat verder dan gerechtvaardigd is omdat, ook bij schending van artikel 21 Rv, uitgangspunt blijft het streven van de rechter naar een uitspraak die op waarheid is gebaseerd. De mogelijkheden daartoe te komen zijn feitelijk ook aanwezig. In zoverre slaagt grief 4 niet.
3.9
Ook de overige twee, hiervoor in overweging 3.3 onder b en c genoemde, aspecten van de zaak zijn geen reden onmiddellijk tot afwijzing van de vorderingen van [verweerder] te concluderen. Het niet verschijnen van [verweerder] bij de comparitie in eerste aanleg (én in hoger beroep) kan voldoende worden gecompenseerd door die omstandigheid bij de bewijswaardering te betrekken. Hetzelfde geldt voor de (in grief 5 specifiek benoemde) weigering van [verweerder] te antwoorden op de vraag naar de gebruiker van het telefoonnummer dat eindigt op [00000] . Ook in zoverre slaagt grief 4 niet. Om dezelfde reden slaagt grief 5 in zoverre evenmin.
Gassan is voorshands erin geslaagd te bewijzen dat [verweerder] een tip heeft gegeven aan [B] , maar [verweerder] mag wel tegenbewijs leveren.
3.1
Gassan heeft [verweerder] op staande voet ontslagen. Dat brengt mee dat op haar de stelplicht en de bewijslast rusten van de feiten en omstandigheden die de conclusie kunnen dragen dat van een dringende reden voor ontslag sprake was. De gestelde, in hoger beroep centraal staande, dringende reden voor ontslag is het tippen van [B] over de aanwezigheid bij Gassan op 16 augustus 2019 van een Rolexhorloge.
3.11
De kantonrechter heeft over de dringendheid van deze reden overwogen (in overweging 6.20):

Gelet op de eerdere waarschuwing van [verweerder] en de omstandigheid dat [verweerder] op 7 mei 2019 een interne memo van 3 mei 2019 heeft ondertekend waarin staat vermeld dat het niet is toegestaan om informatie over beschikbare voorraad te delen met derden (…) moet voor [verweerder] duidelijk zijn geweest dat het tippen van derden over de bij Gassan aanwezige voorraad Rolex-horloges absoluut niet is toegestaan en Gassan dat niet accepteert. Als vast komt te staan dat [verweerder] [B] heeft getipt, dan is naar het oordeel van de kantonrechter het ontslag op staande voet dan ook terecht gegeven.”
Deze overweging is juist en is daarom ook voor het hof uitgangspunt bij de verdere beoordeling van de zaak.
3.12
Anders dan de kantonrechter oordeelt het hof voorlopig (dat wil zeggen: behoudens tegenbewijs) bewezen dat [verweerder] [B] heeft getipt over de aanwezigheid van het Rolexhorloge. Dat voorlopig oordeel is gebaseerd op het onderling verband tussen de navolgende, uit de processtukken blijkende, omstandigheden:
a. Op 15 augustus 2019 is binnen de organisatie van Gassan algemeen (en dus ook bij [verweerder] ) bekend dat nieuwe Rolexhorloges zijn gearriveerd, waaronder een Rolex Submariner.
b. [verweerder] heeft op 16 augustus 2016 eigenlijk late dienst in Lounge 2. Hij heeft die dienst in de loop van de dag weten te ruilen met een collega naar een vroege dienst (aanvang 05:00) op 16 augustus 2019 in Lounge 3.
c. Op 15 augustus 2019 heeft [verweerder] meerdere malen contact met het telefoonnummer dat eindigt op [00000] , hoewel het bij Gassan verboden is tijdens werktijd privé te bellen. Op 16 augustus 2019 ‘s ochtends heeft hij met dat nummer wederom meerdere malen contact gehad. Op die dag heeft hij ook meerdere malen contact gehad met het nummer eindigend op [00001] .
d. De Rolex Submariner is op de avond van 15 augustus 2019 verplaatst van Lounge 1 naar Lounge 3 en bevond zich daar dus op 16 augustus 2019 om 05:00 uur. Overigens had het horloge, zo is ter zitting in hoger beroep toegelicht door Gassan, door de dienstdoende werknemer ook daar naartoe verplaatst kunnen worden vanuit een andere Lounge. Dat was mogelijk door het buizenpostsysteem dat Gassan heeft. Het ruilen van de dienst ging dus niet om de locatie van het horloge, maar om het tijdstip: de vroege dienst.
e. Bij aanvang dienst op 16 augustus 2019 opent [verweerder] onmiddellijk de kluis waarin de Rolex ligt. Hij heeft vervolgens intensief appverkeer, hoewel het privé-appen tijdens werktijd bij Gassan verboden is.
f. Omstreeks 07:00 uur op 16 augustus 2019 staat [verweerder] buiten de winkel met een clipboard in zijn hand. Gebruikelijk wordt dat gehanteerd bij het opnemen van de voorraad (in de vitrines), maar de camerabeelden wijzen veeleer daarop dat van een dergelijke voorraadopname geen sprake is. Het lijkt er meer op dat [verweerder] op iemand staat te wachten, afgekeerd als hij grotendeels is van de vitrines.
g. Kort daarna meldt zich inderdaad iemand bij [verweerder] . Hij neemt deze persoon mee naar binnen. Vrijwel onmiddellijk legt hij de Rolex Submariner op de toonbank. Ook slaat hij deze vrijwel onmiddellijk aan op de kassa. De transactie is vervolgens binnen een paar minuten afgewikkeld.
h. De klant betaalt met een pinpas. Het bedrag is € 6.487,-. Een dergelijk bedrag kan uitsluitend gepind worden indien de klant vooraf zijn daglimiet heeft verhoogd.
i. Klanten moeten hun instapkaart tonen. Dat staat in de instructies van Gassan. Op grond daarvan heeft Gassan vastgesteld dat deze klant [B] was.
j. De polsband van de Rolex past niet. [B] heeft desondanks de Rolex gekocht.
k. De Rolex is op 16 augustus 2019 aan paar uur na aankoop door [B] verkocht aan Spiegelgracht Juweliers in Amsterdam. Die biedt het vervolgens te koop aan voor € 10.600,-.
l. [verweerder] heeft, als getuige gehoord, geweigerd te zeggen met wie hij op 15 augustus 2019 contact heeft gehad via het telefoonnummer eindigend op [00000] ; hij heeft ongeloofwaardig verklaard over de persoon met wie hij contact had via het telefoonnummer dat eindigt op [00001] .
m. [verweerder] is noch bij de kantonrechter noch bij het hof ter zitting verschenen (zonder onderbouwde redengeving).
3.13
Samengevat leveren deze feiten en omstandigheden de (voorshandse) conclusie op dat [verweerder] , wetende van de aankomst van de Rolex Submariner met succes moeite heeft gedaan zijn late dienst van 16 augustus 2019 te ruilen voor een vroege dienst op die dag. Het risico dat de Rolex Submariner dan al verkocht was zou daardoor minimaal zijn. [verweerder] kan verklaren waarop zijn - onder werktijd en daarom verboden - privé-contacten met de telefoonnummers eindigend op [00000] en [00001] betrekking hadden, maar weigert dat of verklaart ongeloofwaardig. Ook zijn vroege appverkeer op 16 augustus 2019 moet het doen zonder afdoende verklaring van hem. Al dat telefoon- en appverkeer past echter, gezien de lijn der gebeurtenissen en het verboden karakter ervan, zeer goed in het scenario van tipgeving met het doel tot verkoop te komen. Het gedrag bij de zogenaamde voorraadopname wijst erop dat de klant, [B] , werd verwacht. Het afwikkelen van de transactie (onmiddellijk aanslaan op de kassa, meegeven zonder dat de polsband past, zeer korte transactieduur, pinbetaling met verhoogde daglimiet) wijst op een vooraf bekokstoofde verkoop. Het de rechter ontwijkend gedrag én de weigering antwoord te geven op vragen dan wel het geven van ongeloofwaardige antwoorden past in het scenario dat van tippen door [verweerder] sprake was, maar dat hij wegloopt voor het erkennen daarvan. De
grieven 4 en 5slagen dus op het punt van de bewijsbeoordeling.
3.14
Bij deze stand van zaken is het aan [verweerder] het bewijs te ontzenuwen door tegenbewijs te leveren. Hij heeft bewijs aangeboden. Om die reden zal hij tot bewijslevering worden toegelaten. Hierna zal een termijn gesteld worden binnen welke [verweerder] moet laten weten of hij van deze gelegenheid gebruik wil maken.
De kosten van het verzoek ex artikel 843a Rv zijn terecht gecompenseerd door de kantonrechter
3.15
De kantonrechter heeft het verzoek van Gassan om [verweerder] te bevelen bepaalde stukken of inlichtingen te verstrekken afgewezen. In haar grieven 1 tot en met 3 stelt Gassan dat dit verzoek had moeten worden toegewezen. Bij beoordeling van die grieven heeft Gassan feitelijk geen belang meer nu het hof, ook zonder de gevraagde stukken en inlichtingen, al tot de door Gassan gewenste bewezenverklaring komt.
3.16
De kantonrechter heeft de proceskosten met betrekking tot het nu besproken verzoek van Gassan gecompenseerd. Gassan vindt dat onjuist. De kantonrechter is echter terecht overgegaan tot compensatie van kosten. De lijst met telefoonnummers waarmee [verweerder] op 16 augustus 2019 contact had en waarom Gassan had gevraagd is op 18 december 2019 door [verweerder] in het geding gebracht. In zoverre was er dus geen belang meer bij het verzoek. Het verzoek om een van de provider afkomstige lijst over te leggen van alle appcontacten was ook toen al onvoldoende onderbouwd. Gassan heeft namelijk ook toen niet duidelijk weten te maken dat een provider in staat is een dergelijke lijst te produceren, ook als [verweerder] voor afgifte van zo’n lijst toestemming zou geven. De
grieven 1 tot en met 3falen.
Voor het geval [verweerder] het gevraagde tegenbewijs niet levert wordt nu vast het volgende overwogen.
3.17
Bij de
grieven 6(beperking loonvordering)
en 7(oproepen [B] als getuige) heeft Gassan dan geen belang meer.
3.18
Met
grief 8beoogt Gassan kennelijk te bereiken dat het hof op de voet van artikel 7:683 lid 6 BW alsnog bepaalt dat de arbeidsovereenkomst op 22 augustus 2019 is geëindigd, althans dat Gassan vanaf ontslagdatum geen loon meer verschuldigd is. Het hof heeft niet de mogelijkheid alsnog te bepalen dat de arbeidsovereenkomst per 22 augustus 2019 is geëindigd [1] . Nu [verweerder] vanaf 22 augustus 2019 niet meer heeft gewerkt en de oorzaak daarvan is dat hij aan Gassan een dringende reden voor ontslag heeft gegeven is er echter alle reden om te oordelen dat het niet verrichten van de overeengekomen arbeid over de resterende periode van het dienstverband (dus tot 1 maart 2020) voor rekening van de werknemer behoort te komen (artikel 7:628 lid 1 BW). Over die resterende periode van het dienstverband heeft Gassan feitelijk voldaan het loon over het tijdvak van 22 tot en met 31 augustus 2019. Daarmee is, zo bleek ter comparitie in hoger beroep, een bedrag gemoeid van € 551,22 bruto. Dat bedrag is, naar nu blijkt, onverschuldigd voldaan. [verweerder] zal daarom worden veroordeeld tot terugbetaling daarvan.
3.19
Gassan heeft bij de kantonrechter gevorderd [verweerder] te veroordelen tot betaling van een vergoeding van € 12.900,38. Dat verzoek was gegrond op artikel 7:677 lid 2 jo lid 3 aanhef en sub b BW. Het verzoek is door de kantonrechter afgewezen. Het hof oordeelt anders. Het gedrag van [verweerder] op 15 en 16 augustus 2019 is aan te merken als een zeer bewuste actie in strijd met bestaande verkoopinstructies. In ieder geval door zijn schuld heeft [verweerder] daardoor een dringende reden voor ontslag aan Gassan gegeven. Daarmee heeft Gassan aanspraak op een vergoeding.
3.2
Wat de hoogte van de vergoeding betreft geldt dat het hof in het midden kan laten of de arbeidsovereenkomst tussentijds opzegbaar was. Hoe dan ook dient de vergoeding namelijk gematigd te worden tot een periode van één maand en tien dagen loon, zijnde dat de ondergrens indien de arbeidsovereenkomst tussentijds opzegbaar is. In cijfers komt dat neer op € 1.990,78 + € 551,22 = € 2.542,-. Tot betaling van dat bedrag zal [verweerder] worden veroordeeld.
3.21
In hoger beroep heeft Gassan nog gevorderd veroordeling tot betaling van een schadevergoeding van € 608,63 wegens het niet inleveren van de bedrijfskleding door [verweerder] . Die vordering is als onweersproken toewijsbaar tenzij [verweerder] deze bedrijfskleding alsnog binnen twee weken na deze uitspraak (schoon en in goede staat) inlevert bij Gassan. Gassan kan zich op de voor getuigenbewijs te bepalen datum erover uitlaten of de bedrijfskleding is geretourneerd. Als het niet tot bewijslevering komt kunnen partijen zich daarover uitlaten binnen één week na de hierna te bepalen datum waarop [verweerder] bericht moet zenden aan de griffie over de vraag of hij van de geboden gelegenheid van tegenbewijs gebruik wil maken.
3.22
[verweerder] is als grotendeels in het ongelijk gestelde partij te beschouwen. Hij zal daarom bij eindbeschikking in de (dan te begroten) proceskosten van eerste aanleg en hoger beroep worden veroordeeld.
Voor het geval [verweerder] het gevraagde tegenbewijs welt levert wordt nu vast het volgende overwogen.
3.23
Als [verweerder] wel slaagt in de bewijslevering zal de beslissing van de kantonrechter worden bekrachtigd. Dat geldt ook voor de salarisperiode van 22 tot en met 31 augustus 2019. Weliswaar heeft [verweerder] toen niet meer gewerkt (zoals Gassan aanvoert in haar grief 8), maar de oorzaak daarvan was dat Gassan hem niet meer tot het werk toeliet. Die oorzaak dient in redelijkheid niet voor rekening van de werknemer te komen (artikel 7:628 BW). Bij haar gedane verzoek de loonvordering van [verweerder] te matigen, zoals door Gassan voor dit geval in grief VI verzocht, heeft Gassan geen belang. [verweerder] heeft zijn loonvordering in deze procedure namelijk beperkt tot het loon over augustus 2019. Indien [verweerder] alsnog een loonvordering instelt over de periode van 1 september 2019 tot 1 maart 2020 (einde dienstverband) en het tot een procedure komt zal de rechter in die zaak over de gevraagde matiging kunnen en moeten oordelen. Voor matiging van het loon over de in deze procedure relevante periode van 22 tot en met 31 augustus 2019 bestaat geen reden.
3.24
Voor de bedrijfskleding geldt in het nu besproken geval hetzelfde als hiervoor in overweging 3.21 al werd opgemerkt.
3.25
Gassan is als grotendeels in het ongelijk gestelde partij te beschouwen. Zij zal daarom bij eindbeschikking in de (dan te begroten) proceskosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
In alle gevallen
3.26
Het hof geeft partijen, mede gelet op mogelijk nog te maken kosten in verband met de voortzetting van deze procedure, in overweging nogmaals te pogen tot een regeling van de zaak te komen. De handvatten daarvoor zijn in deze beschikking aangereikt. In afwachting van de resultaten van de bewijslevering wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

4.De beslissing

Het hof beschikt in hoger beroep:
laat [verweerder] toe tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorlopig oordeel dat hij [B] getipt heeft over de aanwezigheid bij Gassan van een Rolex Submariner op 16 augustus 2019;
bepaalt dat, indien [verweerder] dat bewijs door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. W.P.M. ter Berg, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat partijen ( [verweerder] in persoon en Gassan vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot het beantwoorden van vragen in staat is) bij het getuigenverhoor aanwezig dienen te zijn opdat hen naar aanleiding van de getuigenverklaringen vragen kunnen worden gesteld;
bepaalt dat [verweerder] het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven door middel van een brief aan de griffie van het hof, uiterlijk op
dinsdag 30 maart 2021waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat [verweerder] overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van het getuigenverhoor nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.P.M. ter Berg, J.H. Kuiper en A. Elgersma en is in aanwezigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 maart 2021.

Voetnoten

1.HR 13 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1209 (Wilco)