ECLI:NL:GHARL:2021:2468

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 maart 2021
Publicatiedatum
16 maart 2021
Zaaknummer
200.223.137/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over het schip MV Our World tussen Stichting Vrienden van Stichting Petit Mbao en Stichting de Noorderlingen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een huurgeschil tussen Stichting Vrienden van Stichting Petit Mbao (hierna: Petit Mbao) en Stichting de Noorderlingen (hierna: De Noorderlingen) over het schip MV Our World. Petit Mbao, eigenaar van het schip, had het schip per 1 april 2013 voor vier jaar verhuurd aan De Noorderlingen, die het schip als repetitieruimte wilde gebruiken. Gedurende de huurperiode ontstonden er geschillen over gebreken aan het schip, wat leidde tot een ontbinding van de huurovereenkomst door De Noorderlingen. Petit Mbao vorderde schadevergoeding en terugbetaling van huurtermijnen, terwijl De Noorderlingen aanspraak maakte op huurprijsvermindering en schadevergoeding wegens vermeende tekortkomingen van Petit Mbao.

Het hof heeft in een tussenarrest van 9 juli 2019 de feiten en het geschil tussen partijen uitgebreid weergegeven. Na getuigenverhoren en het indienen van processtukken, heeft het hof geoordeeld dat De Noorderlingen niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de meeste van de door hen gestelde gebreken, maar dat er wel sprake was van geluidsoverlast door de verwarming van het schip. Dit leidde tot de conclusie dat Petit Mbao in verzuim verkeerde, wat de ontbinding van de huurovereenkomst door De Noorderlingen rechtsgeldig maakte.

Het hof heeft de vorderingen van Petit Mbao tot schadevergoeding en terugbetaling van huurtermijnen afgewezen, terwijl het de vordering van De Noorderlingen tot huurprijsvermindering en schadevergoeding gedeeltelijk heeft toegewezen. De Noorderlingen kreeg een huurprijsvermindering van € 2.685,60 toegewezen, evenals een schadevergoeding van € 1.000,- voor extra gemaakte kosten. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij Petit Mbao in de kosten van het principaal appel werd veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.223.137/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 5526792)
arrest van 16 maart 2021
in de zaak van
Stichting Vrienden van Stichting Petit Mbao en het schip MVOurWorld,
gevestigd te Groningen,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: eiseres in conventie, gedaagde in reconventie,
hierna:
Petit Mbao,
advocaat: mr. E.T. van Dalen, die kantoor houdt te Groningen,
tegen
Stichting de Noorderlingen,
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
De Noorderlingen,
advocaat: mr. D.Y.M. Schuth, die kantoor houdt te Groningen.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 9 juli 2019 hier over, met dien
verstande dat voor de datum 18 maart 2015 in rechtsoverweging 2.4 van dat arrest de datum 18 maart 2013 moet worden gelezen en voor de datum 5 september 2014 in rechtsoverweging 2.6 van het arrest de datum 5 september 2013
1.2
In vervolg op dit tussenarrest hebben op 6 december 2019 en 25 september 2020 getuigenverhoren plaatsgevonden. De hiervan opgemaakte processen-verbaal bevinden zich in afschrift bij de stukken.
1.3
Ter voorbereiding op het getuigenverhoor van 25 september 2020 heeft Petit Mbao een akte houdende overlegging schriftelijk bewijs ingediend.
Na dat getuigenverhoor zijn de volgende stukken gewisseld:
- een akte houdende overlegging producties van Petit Mbao;
- een memorie na enquête (met producties) van De Noorderlingen;
- een memorie van antwoord na enquête van Petit Mbao.
1.4
Vervolgens zijn de genoemde processtukken overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof een datum voor arrest vastgesteld.
1.5 Mr. M. Wolters, die tijdens de comparitie in hoger beroep van 10 mei 2019 deel uitmaakte van de combinatie en het tussenarrest heeft meegewezen, kan door persoonlijke omstandigheden geen deel uitmaken van de combinatie die dit arrest wijst.

2.Waar gaat het in deze zaak over?2.1 In het tussenarrest van 9 juli 2019 heeft het hof het geschil tussen partijen en de feiten die daaraan ten grondslag liggen uitgebreid weergegeven. In het kort gaat het om het volgende.2.2 Petit Mbao was eigenaar van een schip, de M.V. Our World (hierna: het schip). Het gaat om een coaster uit 1952 die door vrijwilligers werd omgebouwd tot een zeewaardig pleziervaartuig en die in 2013 lag aangemeerd aan de Boumaboulevard te Groningen.2.3 Het schip is per 1 april 2013 voor de duur van vier jaar verhuurd aan De Noorderlingen, een productiehuis voor professioneel jongerentheater. De Noorderlingen wilde het schip gebruiken als repetitieruimte.2.4 Nadat partijen in de loop van 2013 hebben gesproken en gecorrespondeerd over gebreken aan het schip, hebben zij op 3 december 2013 opnieuw gesproken. Van dit gesprek is door De Noorderlingen een gespreksverslag gemaakt, waarin is aangegeven dat op

6 januari 2014 alle werkzaamheden die nodig zijn om van het schip ook in de winter een werkbare plek te maken moeten zijn gedaan. Vervolgens worden de volgende punten genoemd:
‘-Het ruim moet warm te stoken zijn zonder geluidsoverlast- Het dekhuis moet adequaat verwarmd kunnen worden- De waterleiding moet vorstvrij aangelegd worden zowel in als buiten het schip- Er komt een functionerend tweede toilet- Er worden maatregelen genomen om de lekkage van regenwater in het ruim te voorkomen.
2.5
De Noorderlingen heeft in een brief van 21 februari 2013 aan Petit Mbao laten weten het gebruik van het schip te beëindigen, omdat niet aan de op 3 december 2013 gemaakte afspraken is voldaan.
2.6
Petit Mbao maakt aanspraak op schadevergoeding, bestaande uit de gebruiksvergoeding over de resterende contractperiode van maart 2014 tot en met maart 2017, te vermeerderen met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, in totaal
€ 81.879,88. De Noorderlingen stelt dat zij de overeenkomst tussen partijen rechtsgeldig heeft ontbonden en maakt aanspraak op terugbetaling van de door haar betaalde huurtermijnen en op schadevergoeding.
2.7
In het tussenarrest heeft het hof overwogen dat het verslag van het gesprek van
3 december 2013 een fatale termijn bevat. Het hof heeft De Noorderlingen in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat de in het verslag vermelde werkzaamheden (geciteerd in rechtsoverweging 2.4) op 6 januari 2014 nog niet waren verricht.

3.3. Heeft De Noorderlingen het door haar te leveren bewijs geleverd?

3.1
De Noorderlingen heeft vijf getuigen laten horen, [A] , haar manager, [B] , tot begin 2014 voorzitter van Petit Mbao, [C] , medewerker productie en techniek bij de Noorderlingen, [D] , docent/regisseur bij De Noorderlingen en [E] , tot de zomer van 2015 directeur bij De Noorderlingen.
Petit Mbao heeft [F] , bestuurslid van Petit Mbao, als getuige laten horen.
3.2
Anders dan Petit Mbao aanvoert, zijn de getuigen die De Noorderlingen heeft laten horen geen partijgetuigen. Dat drie van hen nog bij De Noorderlingen betrokken zijn, maakt hen geen partijgetuigen en betekent evenmin dat hun verklaringen op één lijn moeten gesteld met die van een partijgetuige, zoals Petit Mbao aanneemt. Wel kan bij de waardering van hun verklaring rekening worden gehouden met het feit dat zij nog betrokken zijn bij De Noorderlingen en om die reden mogelijk enig belang hebben bij de uitkomst van de bewijslevering. Dat geldt overigens ook voor de verklaring van [F] , de getuige die
Petit Mbao heeft laten horen.
3.3
De bewijsopdracht betreft vijf punten waarvan partijen hebben afgesproken dat die zouden worden opgelost. De Noorderlingen heeft niet bewezen dat van die vijf punten de vier als laatste vermelde punten niet zijn opgelost. Het hof zal dat hieronder uitwerken.
3.4
Over de
ververwarming van het dekhuishebben de getuigen verschillende verklaringen afgelegd. Uit al hun verklaringen blijkt dat het dekhuis aanvankelijk verwarmd werd met elektrische kacheltjes en dat Petit Mbao vervolgens een houtkachel in het dekhuis heeft geplaatst. Volgens [A] deed die kachel het. Zij heeft dat op 7 januari 2014 zelf geconstateerd omdat zij die dag in het dekhuis heeft vergaderd. Ook [B] en [F] hebben verklaard dat met het plaatsen van een houtkachel in het dekhuis die ruimte goed verwarmd werd. Tegenover deze verklaringen leggen de verklaringen van [C] en [D] (met houtkachel kon het dekhuis slechts deels warm gestookt worden) en de verklaring van [E] (de kachel gaf op zich wel voldoende warmte, maar dat dat niet het geval wanneer sprake was van een stroomstoring) onvoldoende gewicht in de schaal.
3.5
[A] en [B] weten niet of de
waterleiding vorstvrijis aangelegd. Volgens [C] is er tussen 3 december 2013 en 6 januari 2014 niets met de waterleiding gebeurd. [D] heeft niet specifiek op de waterleiding gelet, maar herinnert zich wel dat de leiding wel eens bevroren was en dat dit in januari 2014 nog niet was verbeterd. Volgens [E] is er met de waterleiding tussen 3 december 2013 en
6 januari 2014 niets gebeurd. De verklaringen van de laatste drie getuigen zijn zo weinig specifiek dat daarmee niet het bewijs is geleverd dat de waterleiding niet vorstvrij is gemaakt. Bovendien worden de verklaringen weersproken door [F] , die verklaard heeft dat hij de waterleiding heeft geïsoleerd.
3.6
Wat de
twee functionerende toilettenbetreft, geldt het volgende. [A] heeft verklaard dat er nooit twee toiletten waren die gelijktijdig functioneerden. Dat dit ook na 6 januari 2014 nog zo was, durft ze echter niet onder ede te verklaren. Haar verklaring draagt dan ook niet bij aan het door De Noorderlingen te leveren bewijs. Dat geldt ook voor de verklaring van [B] , die zich niet kan herinneren dat er iets is gebeurd aan een functionerend tweede toilet. [C] weet niet of er ooit twee toiletten tegelijk goed hebben gefunctioneerd. Ook zijn verklaring draagt niet bij aan het te leveren bewijs; hij heeft immers niet verklaard dat de situatie op 6 januari 2014 nog hetzelfde was als op
3 december 2013. [D] heeft verklaard dat zij zich kan herinneren dat er op enig moment een tweede toilet is geïnstalleerd, maar wanneer dat was, weet ze niet. Er was volgens haar wel altijd een toilet dat het niet deed. Volgens [E] is er een tweede toilet bijgeplaatst, maar functioneerde het eerste toilet nog steeds niet. Bovendien is het tweede toilet kort na 6 januari 2014 bevroren, aldus [E] . Uit de verklaringen van [E] en
[D] kan worden afgeleid dat Petit Mbao niet heeft voldaan aan de verplichting die zij op zich heeft genomen om te zorgen voor een tweede functionerende toilet. Hun verklaringen worden echter weersproken door [F] , die heeft verklaard dat er op
3 januari 2013 naast twee sanibroyeurs een watertoilet was en dat toen werd gewerkt aan een tweede watertoilet. Dat tweede watertoilet is door hem tussen 3 december 2013 en
6 januari 2014 gereedgemaakt. De verklaring van [F] wordt ondersteund met facturen waaruit blijkt dat in de tweede helft van 2013 sanitair is aangekocht. Tegenover de gedetailleerde verklaring van [F] leggen de veel vagere verklaringen van [E] en
[D] onvoldoende gewicht in de schaal.
3.7
[F] heeft verklaard dat hij maatregelen heeft genomen om de
lekkage van regenwater in het ruimte voorkomen. Zo heeft hij een afdichtingszeil geplaatst, kieren afgedicht met rubbers en twee wat grotere plekken die lekkage veroorzaakten dichtgespoten met isolatieschuim. Zijn verklaring wordt deels ondersteund door die van [B] . Volgens [B] is er tussen 3 december 2013 en 6 januari 2014 aan dit euvel gewerkt, maar of de lekkage toen helemaal verholpen was, weet [B] niet. Volgens de andere getuigen stond er ook na 6 januari 2014 nog water in het ruim - de een is daar wat stelliger in dan de ander -, maar of het water afkomstig was van nieuwe lekkages of dateerde van voor 6 januari 2014, blijkt niet uit hun verklaringen. Daarmee is het te leveren bewijs dan ook niet geleverd.
3.8
De Noorderlingen heeft wel bewezen dat het ook na 6 januari 2014 nog niet mogelijk was
het ruim warm te stoken zonder geluidsoverlast. Uit de verklaringen van de getuigen blijkt wel dat Petit Mbao in de persoon van [G] tussen 3 december 2013 en
6 januari 2014 diverse werkzaamheden heeft verricht om de geluidsoverlast door de kachel te beperken. [G] heeft daar gedetailleerd over verklaard en zijn verklaring wordt niet weersproken door de andere getuigen. Petit Mbao diende echter niet alleen inspanningen te verrichten om de geluidsoverlast te beperken, zij diende er ook voor te zorgen dat de geluidsoverlast werd beëindigd. In het kader van het gebruik van het ruim door De Noorderlingen betekende dit, dat het door de kachel veroorzaakte geluid een zodanig niveau behoorde te hebben dat in het ruim repetities konden plaatsvinden wanneer de kachel was ingeschakeld om het ruim te verwarmen. [B] weet niet of dat het geval was. Door de maatregelen zal het volgens hem stiller zijn geworden, ‘maar helemaal stil werd de installatie zeker niet. Het blijft een mechanische installatie in een stalen schip.’ [A] heeft niet zelf vastgesteld dat er na 6 januari 2014 nog steeds sprake was van geluidsoverlast, maar heeft dat wel van anderen begrepen.
Haar verklaring sluit aan bij de verklaringen van [C] , [D] en [E] , die hebben verklaard dat na 6 januari 2014 het geluid nog steeds zo hard was dat er niet in het ruim gerepeteerd kon worden als de kachel - door [D] aangeduid als ‘het verwarmingsmonster’- aanstond. Volgens [D] gaf de kachel ook na 6 januari 2014 nog zoveel geluid dat het niet mogelijk was om met elkaar te communiceren. Dat laatste heeft [E] ook verklaard. Het geluid was op 6 januari 2014 wel verminderd, maar er kon nog steeds geen les worden gegeven als de kachel aan stond. Om elkaar te kunnen verstaan, moest de kachel worden afgezet, aldus [E] . Deze laatste verklaringen worden onvoldoende weersproken door [G] . [G] heeft niet verklaard dat hij heeft vastgesteld dat het wel mogelijk was om elkaar te verstaan in het ruim als daar de kachel aanstond. Dat hij, zoals hij heeft verklaard, isolatiewerkzaamheden heeft verricht, staat buiten kijf en dat die werkzaamheden enig resultaat hebben gehad, is ook aannemelijk. Maar ze hebben niet voldoende resultaat gehad. Dat wordt niet anders door de overgelegde bewijsstukken van uitgaven die zijn gedaan om de kachel te isoleren.
3.9
De conclusie is dat De Noorderlingen het te leveren bewijs dus gedeeltelijk - voor wat betreft de geluidsoverlast van de kachel - heeft geleverd.

4.4. De verdere bespreking van het geschil tussen partijen

Inleiding4.1 De kantonrechter heeft geoordeeld dat Petit Mbao de in het verslag van
3 december 2013 vermelde werkzaamheden op 6 januari 2014 nog niet had verricht en dat Petit Mbao om die reden vanaf 6 januari 2014 in verzuim verkeerde. Petit Mbao heeft (met
grief II in het principaal appel) bezwaar gemaakt tegen dit oordeel. Uit wat hiervoor is vastgesteld, blijkt dat dit bezwaar deels terecht is. Deels, omdat De Noorderlingen niet heeft bewezen dat vier van de vijf in het verslag genoemde punten nog niet waren verholpen. Maar De Noorderlingen heeft wel bewezen dat het punt van het zonder geluidsoverlast verwarmen van het ruim nog niet was opgelost. In zoverre is het bezwaar van Petit Mbao tegen het oordeel van de kantonrechter ongegrond. De vraag is wat dat betekent voor de vorderingen van partijen.
De vorderingen van Petit Mbao4.2 Naar het oordeel van het hof heeft het feit dat het probleem van de verwarming van het ruim op 6 januari 2014 nog niet was opgelost, ondanks het feit dat de vier andere problemen wel waren opgelost, tot gevolg dat Petit Mbao vanaf 6 januari 2014 in verzuim verkeerde. Petit Mbao diende alle vijf in het verslag genoemde problemen te verhelpen. Bovendien was de kwestie van de verwarming van het ruim geen ondergeschikt punt. Integendeel, uit de stellingen van partijen volgt dat de repetities vooral in het ruim plaatsvonden. Wanneer De Noorderlingen het ruim niet konden gebruiken voor repetities - omdat het er of te koud was (als de verwarming werd uitgeschakeld) of er zoveel lawaai was dat de aanwezigen elkaar niet konden verstaan (als de verwarming werd aangezet) - werden de gebruiksmogelijkheden van het schip fors beperkt.
4.3
Petit Mbao heeft niet bestreden dat indien zij vanaf 6 januari 2014 wel in verzuim verkeerde, De Noorderlingen de huurovereenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden. Dat betekent dat er van kan worden uitgegaan dat De Noorderlingen de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden.
Om die reden is de vordering van Petit Mbao tot betaling van de huurtermijnen vanaf de ontbinding van de huurovereenkomst tot aan het einde van de overeengekomen huurperiode niet toewijsbaar. Hetzelfde geldt voor de vorderingen tot vergoeding van wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De bezwaren van Petit Mbao tegen de afwijzing door de kantonrechter van deze vorderingen (
de grieven III en IV in het principaal appel) gaan dan ook niet op.
De vorderingen van De Noorderlingen4.4 De Noorderlingen vordert allereerst dat het hof bepaalt dat de huurprijs van het schip vanaf 1 april 2013 tot en met het einde van de huur wordt verminderd tot € 0,- per maand en dat Petit Mbao wordt veroordeeld om de betaalde huur - € 22.477,23 - terug te betalen. De Noorderlingen baseert deze vordering op artikel 7:207 lid 1 BW.
4.5
Petit Mbao heeft haar formele verweer tegen deze vordering - die zou gelet op artikel 7:257 lid 1 BW te laat zijn ingesteld - bij gelegenheid van de comparitie van partijen terecht (het betreft geen huur van woonruimte) ingetrokken. Haar inhoudelijke verweer heeft zij gehandhaafd. Volgens Petit Mbao was geen sprake van een vermindering van het huurgenot wanneer de aard van de overeenkomst in aanmerking wordt genomen. De Noorderlingen huurde geen ‘normale’ bedrijfsruimte, maar een schip dat door vrijwilligers verbouwd werd en dat gedurende de huurperiode steeds beter aangepast zou worden aan de wensen van de Noorderlingen, waarbij de huurpenningen besteed zouden worden aan de kosten van de verbouwing. De Noorderlingen diende er bij het begin van de huur dan ook rekening mee houden dat ze een schip huurde dat niet in optimale staat verkeerde.
4.6
Het hof volgt Petit Mbao in het betoog dat De Noorderlingen, gelet op het karakter van de overeenkomst - de huur van een door vrijwilligers op te knappen schip -, geen aanspraak konden maken op een huurgenot dat vergelijkbaar is met dat van een afgebouwde repetitieruimte. In de Considerans en in artikel 3.1 van de huurovereenkomst is ook tot uitdrukking gebracht dat De Noorderlingen haar verwachtingen over het gebruiksgenot diende aan te passen aan ‘de staat, eigenschappen en omstandigheden van het Schip’. Uit de stellingen van partijen volgt dat de huurprijs daar ook op was afgestemd. Het enkele feit dat De Noorderlingen geregeld diende te improviseren en te kampen had met, bijvoorbeeld, haperingen in de stroomtoevoer, leidt dan ook niet tot een vermindering van het huurgenot dat zij mocht verwachten. De Noorderlingen mocht wel verwachten dat zij het schip, weliswaar met wat haperingen en beperkingen en door zo nodig te improviseren, kon gebruiken voor repetities en vergaderingen. Dat De Noorderlingen het schip gedurende de gehele huurperiode niet op die manier heeft kunnen gebruiken, heeft De Noorderlingen onvoldoende onderbouwd. Het hof vindt het wel voldoende aannemelijk dat het schip in de winterperiode, vanwege de problemen met de verwarming van het ruim, veel minder goed te gebruiken was dan de Noorderlingen mocht verwachten en dat in die periode sprake was van een vermindering van het huurgenot. Maar ook in deze periode heeft De Noorderlingen nog gebruik gemaakt van het schip, zodat een vermindering van de huurprijs tot nihil ook gedurende die periode niet gerechtvaardigd is. Het hof meent dat voor deze periode - de maanden december 2013 tot en met februari 2014 - een halvering van de huurprijs gerechtvaardigd is. Dat betekent dat - uitgaande van een jaarhuur van € 25.000,- - een huurvermindering van € 3.125,- op zijn plaats is. Op dit bedrag komt de door Petit Mbao al toegekende huurvermindering van € 439,40 in mindering, zodat € 2.685,60 resteert.
Dit bedrag is toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2017, de datum waarop de vordering (weliswaar met een wat andere grondslag) is ingesteld.
Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de vordering tot terugbetaling een vordering uit onverschuldigde betaling is. Gesteld noch gebleken is dat Petit Mbao het teveel betaalde bedrag aan huur te kwader trouw in de zin van art. 6:205 BW heeft aangenomen. Hierdoor verkeert Petit Mbao pas in verzuim op grond van art. 6:82 BW nadat zij in gebreke is gesteld. Dat laatste is niet gebeurd. Bij deze uitkomst heeft De Noorderlingen geen belang bij de vordering dat het hof de hoogte van de huurprijs bepaalt. Deze vordering is al verdisconteerd in de beslissing op de vordering tot terugbetaling van door De Noorderlingen betaalde huur.
4.7
De Noorderlingen maakt ook aanspraak op schadevergoeding. Deze vordering is erop gebaseerd dat Petit Mbao met ingang van 1 april 2013 in verzuim verkeert. Dat uitgangspunt is, zoals in het tussenarrest is overwogen, onjuist. Hiervoor is overwogen dat Petit Mbao met ingang van 6 januari 2014 in verzuim verkeert. Dat betekent dat Petit Mbao aanspraak heeft op vergoeding van de schade die zij vanaf die datum heeft geleden door de toerekenbare tekortkoming van Petit Mbao waarvoor het verzuim geldt.
4.8
De Noorderlingen maakt aanspraak op een deel van de salariskosten van enkele van haar medewerkers omdat die medewerkers een deel (variërend van 10 tot 40%) van hun tijd hebben moeten besteden aan het oplossen van problemen op het schip. Deze vordering is, ook indien die wordt beperkt tot de periode vanaf 6 januari 2014, onvoldoende onderbouwd. Onduidelijk is welke werkzaamheden vanaf 6 januari 2014 door de verschillende genoemde medewerkers zijn verricht om de problemen betreffende de verwarming van het schip te verhelpen.
4.9
Daarnaast maakt De Noorderlingen aanspraak op een vergoeding voor verhuiskosten. Ook deze vordering is onvoldoende onderbouwd. Allereerst gaat De Noorderlingen eraan voorbij dat zij sowieso op termijn zou hebben moeten verhuizen. Zij heeft het schip voor vier jaar gehuurd. Dat zij ten gevolge van de voortijdige verhuizing extra kosten heeft moeten maken, heeft zij niet gesteld en al helemaal niet onderbouwd.
4.1
Het is wel aannemelijk dat De Noorderlingen extra inspanningen heeft moeten verrichten om op korte termijn elders repetitieruimte te vinden - het ruim kon daarvoor immers niet gebruikt worden - en dat haar medewerkers tijd hebben moeten besteden om het uitwijken naar andere ruimtes te organiseren. Die medewerkers hebben hun arbeidstijd daardoor niet aan hun regluiere werkzaamheden kunnen besteden. Onder die omstandigheden heeft De Noorderlingen in beginsel aanspraak op vergoeding van de loonkosten voor die anders bestede uren [1] . Dat het om 200 uren gaat, heeft De Noorderlingen echter onvoldoende onderbouwd. De Noorderlingen geeft zelf al aan dat het een schatting betreft, maar laat na enige basis te geven aan die schatting. Het hof zal, uitgaande van het door De Noorderlingen vermelde uurtarief van € 10,80, de schade van De Noorderlingen schatten op € 1.000,-. Het hof zal dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2014, de datum waarop de schade uiterlijk is ontstaan. De bezwaren van De Noorderlingen tegen de afwijzing van haar vorderingen (neergelegd in
de grieven II en III in het incidenteel appel) zijn dan ook gedeeltelijk gegrond.
Conclusies4.11 Het hof zal het vonnis van de kantonrechter voor wat betreft de vorderingen van Petit Mbao (de vorderingen in conventie) bekrachtigen. Het vonnis wordt vernietigd voor zover de kantonrechter de vorderingen van De Noorderlingen (de reconventionele vorderingen) geheel heeft afgewezen. Het hof zal deze vorderingen deels toewijzen.
4.12
De kantonrechter heeft de proceskosten in conventie en in reconventie gecompenseerd. De Noorderlingen heeft daar geen bezwaar tegen gemaakt, Petit Mbao wel. Gelet op het feit dat De Noorderlingen de grondslag van haar vordering tot terugbetaling van de huur in hoger beroep heeft gewijzigd en haar vordering tot schadevergoeding ook pas in hoger beroep heeft geconcretiseerd, is de beslissing van de kantonrechter om de proceskosten te compenseren omdat beide partijen in het ongelijk zijn gesteld, navolgbaar. Het bezwaar van Petit Mbao tegen dit oordeel (
grief V in het principaal appel) faalt dan ook.
4.13
In hoger beroep is Petit Mbao in het principaal appel in het ongelijk gesteld. Het hof zal Petit Mbao om die reden in de proceskosten veroordelen (salaris van de advocaat:
4,5 punten, tarief IV), te vermeerderen met wettelijke rente en nakosten. In het incidenteel appel zijn beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk gesteld. De vordering van De Noorderlingen is weliswaar voor een deel toewijsbaar, maar het toegewezen bedrag is minder dan 10% van het gevorderde bedrag. Om die reden zal het hof de kosten van het incidenteel appel compenseren.

5.5. De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Groningen van 4 juli 2017 tussen partijen gewezen, voor wat betreft de vorderingen in conventie en voor wat betreft de proceskosten in reconventie;
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Groningen van 4 juli 2017 tussen partijen gewezen, voor wat betreft de vorderingen in reconventie, met uitzondering van de beslissing over de proceskosten, en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt Petit Mbao om aan De Noorderlingen te betalen € 2.685,60, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2017 tot aan de datum van de betaling en € 1.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2014 tot aan de datum van betaling;
veroordeelt Petit Mbao in de kosten van het principaal appel en bepaalt deze kosten, voor zover tot nu toe door De Noorderlingen gemaakt op € 1.952,- aan verschotten en op
€ 9.139,50 voor geliquideerd salaris van de advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 14 dagen na de datum van dit arrest en te vermeerderen met de nakosten van € 163,-, te verhogen met € 85,- indien niet binnen 14 dagen na de datum van dit arrest aan dit arrest is voldaan èn betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten van het incidenteel appel aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, L. Janse en M.W. Zandbergen en is in het openbaar uitgesproken op 16 maart maart 2021 door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Hoge Raad 24 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1278.