In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 16 april 2019, waarin de waarde van de onroerende zaak aan de [a-straat] 40 te [Z] werd vastgesteld op € 385.000 door de heffingsambtenaar van het Gemeentelijk Belastingkantoor Twente. De waarde was vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2017. Belanghebbende was het niet eens met deze vaststelling en heeft hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft de waarde in zijn uitspraak op bezwaar gehandhaafd, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank, dat ongegrond werd verklaard.
Tijdens de zitting op 15 december 2020, die digitaal plaatsvond, zijn beide partijen gehoord. Belanghebbende stelde dat de waarde te hoog was vastgesteld en concludeerde tot een vermindering naar € 340.000. De heffingsambtenaar betwistte dit en concludeerde tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank. Het Hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen, inclusief de door hen overgelegde taxatierapporten en referentieobjecten.
Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende had aangetoond dat de waarde van de onroerende zaak niet hoger was dan de waarde in het economische verkeer. Het Hof heeft de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 380.000, wat resulteerde in een gegrondverklaring van het hoger beroep. De uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar zijn vernietigd, en de heffingsambtenaar is veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van belanghebbende, die in totaal € 2.666 bedragen. De heffingsambtenaar moet ook het betaalde griffierecht vergoeden.