ECLI:NL:GHARL:2021:2653

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 maart 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
TBS P20/0330
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep terbeschikkingstelling en wijziging voorwaarden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 14 september 2020. De rechtbank had de termijn van de terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde verlengd met twee jaar en de voorwaarden gewijzigd. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld, maar het hof oordeelt dat het beroep niet-ontvankelijk is. Dit omdat de officier van justitie in zijn akte rechtsmiddel heeft aangegeven dat het beroep zich enkel richt tegen de wijziging van de voorwaarden en niet tegen de verlenging van de terbeschikkingstelling zelf. Het hof stelt vast dat er een onlosmakelijk verband bestaat tussen de verlenging van de terbeschikkingstelling en de wijziging van de voorwaarden. Hierdoor is het niet mogelijk om slechts tegen een van deze onderdelen van de beslissing appel in te stellen. Het hof concludeert dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep, omdat het verzuim niet voor de afloop van de beroepstermijn is hersteld.

Uitspraak

TBS P20/0330
Beslissing d.d. 4 maart 2021
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[naam terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
verblijvende bij [instelling] , onder verantwoordelijkheid van Reclassering Nederland.
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 14 september 2020, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar en wijziging van de voorwaarden.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
  • het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
  • de beslissing waarvan beroep;
  • de akte van beroep van de officier van justitie van 25 september 2020;
  • de appelschriftuur van de officier van justitie van 30 september 2020.
Het hof heeft ter zitting van 18 februari 2021 gehoord de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht, en de advocaat generaal mr. L.H.J. Vijlbrief-Smit.

Overwegingen:

Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman
De raadsman heeft de ontvankelijkheid van het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep aan de orde gesteld. Artikel 6:6:15 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bepaalt tegen welke beslissingen hoger beroep kan worden ingesteld door het openbaar ministerie dan wel de terbeschikkinggestelde, waaronder een beslissing tot verlenging van de terbeschikkinggestelde. Het hoger beroep van het openbaar ministerie richt zich uitdrukkelijk niet tegen de verlengingsbeslissing van de rechtbank. In de appelschriftuur van de officier van justitie staat dat het hoger beroep zich enkel richt tegen het stellen van een maximale termijn aan de duur van de klinische behandeling van de terbeschikkinggestelde. De wet voorziet niet in de mogelijkheid om tegen deze beslissing hoger beroep in te stellen.
Aan een professionele procespartij als de officier van justitie mogen hoge eisen worden gesteld als het gaat om de inhoud van de appelakte. Bij die akte is de omvang van het hoger beroep beperkt tot de wijziging van de voorwaarde met betrekking tot de klinische behandeling. De appelschriftuur van de officier van justitie bouwt voort op de inhoud van de appelakte. De raadsman heeft bepleit het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep te verklaren.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep richt zich niet tegen de beslissing van de rechtbank om de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar te verlengen. Dit hoger beroep is gericht tegen de wijziging van de voorwaarde met betrekking tot de klinische behandeling van de terbeschikkinggestelde, waarbij onder het kopje “klinische behandeling” is beslist dat hij wordt verplicht zich nog eens voor een periode van maximaal zes maanden te laten opnemen in een forensisch psychiatrische setting. De beslissing tot verlenging van de terbeschikkingstelling houdt direct verband met de beslissing tot wijziging van de voorwaarde. In de akte rechtsmiddel staat dat de officier van justitie heeft verklaard “beroep in te stellen tegen het eindvonnis d.d. 14 september 2020” maar daaronder staat “tegen de aanpassing van de voorwaarden bij TBS verlenging.” Gezien de wisselende jurisprudentie over het bepaalde in artikel 407 Sv zou het hof het openbaar ministerie ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep kunnen verklaren. In de appelschriftuur is echter expliciet opgegeven dat het hoger beroep is gericht tegen de wijziging van de voorwaarde met betrekking tot de klinische behandeling. De achterliggende gedachte van artikel 407 Sv is dat de omvang van het hoger beroep in beginsel niet kan worden beperkt tot een voor de appellant ongunstige beslissing. Dit brengt de advocaat-generaal tot de conclusie dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep moet worden verklaard.
Het oordeel van het hof
Aan de verdachte is de maatregel van terbeschikkingstelling opgelegd waarbij, ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, voorwaarden zijn gesteld betreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde. De rechtbank heeft in beslissing waarvan beroep de termijn van de terbeschikkingstelling verlengd en daarbij de eerder gestelde voorwaarden gewijzigd.
Artikel 6:6:10, eerste lid, aanhef en onder a, Sv biedt de wettelijke grondslag voor deze beslissing van de rechtbank. Volgens deze bepaling is de rechter bevoegd te beslissen tot verlenging van de terbeschikkingstelling met voorwaarden met een jaar of twee jaren al dan niet onder wijziging, aanvulling of opheffing van een voorwaarde.
Daarnaast geeft artikel 6:6:10, eerste lid, aanhef en onder f, Sv de rechter de bevoegdheid om gedurende de looptijd van de terbeschikkingstelling te beslissen de voorwaarden te wijzigen, aan te vullen of op te heffen.
Artikel 6:6:15, eerste lid, aanhef en onder a, Sv bepaalt dat het openbaar ministerie en de veroordeelde beroep kunnen instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden tegen de beslissing tot verlenging van de terbeschikkingstelling. In dit wetsartikel wordt de beslissing tot wijziging, aanvulling of opheffing van een voorwaarde niet genoemd.
Hieruit volgt dat geen beroep mogelijk is tegen de beslissing van de rechter bedoeld in artikel 6:6:10, eerste lid, aanhef en onder f, Sv, te weten de enkele vordering of het enkele verzoek tot wijziging, aanvulling of opheffing van voorwaarden.
In de beslissing van de rechtbank die nu voorligt, is de wijziging van de voorwaarden echter gegeven in dezelfde uitspraak als die van de verlenging van de duur van de maatregel. Deze laatste beslissing kan aan het oordeel van het hof worden onderworpen. Tussen de voortzetting van de terbeschikkingstelling en de voorwaarden waaronder dit verantwoord kan geschieden, bestaat een onlosmakelijk verband. Dit komt ook tot uitdrukking in artikel 6:6:10, eerste lid, aanhef en onder a, Sv, waarin beide elementen samen worden genoemd. Beide onderdelen van de beslissing zijn in geval van beroep dan ook aan het oordeel van de appelrechter onderworpen.
In artikel 6:6:15, vierde lid, Sv is een aantal bepalingen over het instellen van hoger beroep tegen uitspraken van overeenkomstige toepassing verklaard op het appel tegen de beslissingen van de rechtbank over de terbeschikkingstelling. Daarin staat niet artikel 407, eerste lid, Sv genoemd. Dit artikel bepaalt dat slechts tegen een vonnis in zijn geheel hoger beroep kan worden ingesteld. Vanwege de genoemde samenhang tussen de beslissing tot verlenging van de maatregel en de daaraan te verbinden voorwaarden, is het hof desalniettemin van oordeel dat het niet mogelijk is slechts tegen een van deze onderdelen van de beslissing appel in te stellen.
In de akte rechtsmiddel van 25 september 2020 is opgetekend dat de officier van justitie heeft verklaard ‘Beroep in te stellen tegen het eindvonnis d.d. 14 september 2020 tegen de aanpassing van der voorwaarden bij TBS Velenging’. Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat dit zo moet worden uitgelegd dat de officier van justitie het beroep heeft willen beperken tot dat deel van de beslissing van de rechtbank waarbij de voorwaarden zijn gewijzigd en dat de officier van justitie het appel niet richt tegen dat deel van de beslissing dat de verlenging van de maatregel inhoudt.
Evenals bij de toepassing van artikel 407 Sv dient uitgangspunt te zijn dat een ten onrechte partieel ingesteld hoger beroep moet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van de desbetreffende procespartij in het hoger beroep, tenzij het verzuim voor de afloop van de beroepstermijn is hersteld. Van dit laatste is geen sprake.
Het hof zal het openbaar ministerie dan ook niet-ontvankelijk verklaren in het beroep.

Beslissing

Het hof:
Verklaarthet openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het ingestelde beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 14 september 2020, met betrekking tot de terbeschikkinggestelde
[naam terbeschikkinggestelde] .
.
Aldus gedaan door
mr. M.E. van Wees als voorzitter,
mr. M.J. Vos en mr. R. Prakke-Nieuwenhuizen als raadsheren,
en drs. E.L.M. Klein Haneveld en drs. I. van Outheusden als raden,
in tegenwoordigheid van mr. R. Hermans als griffier,
en op 4 maart 2021 in het openbaar uitgesproken.
Mr. R. Prakke-Nieuwenhuizen en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
.