In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie tussen de man en de vrouw, die de ouders zijn van twee minderjarige kinderen. De man heeft in eerste aanleg niet op de zitting van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, op 6 juli 2020, gereageerd op het verzoek van de vrouw om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een bijdrage van € 150,- per kind per maand, met ingang van 1 juni 2019. De man is in hoger beroep gekomen en verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de bijdrage te verlagen naar € 50,- per kind per maand, met ingang van 6 juli 2020.
De vrouw, bijgestaan door haar bewindvoerder, verzet zich tegen het hoger beroep van de man en stelt dat hij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de bewindvoerder de formele procespartij is. Het hof oordeelt dat de bewindvoerder wel degelijk betrokken moet worden in de procedure en dat de man ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Het hof heeft de feiten en de draagkracht van beide partijen beoordeeld en vastgesteld dat de man een netto besteedbaar inkomen heeft van € 1.956,- en de vrouw van € 2.169,-. De totale draagkracht van beide partijen bedraagt € 691,- per maand, wat meer is dan de behoefte van de kinderen, die € 370,- bedraagt.
Het hof heeft de kinderalimentatie vastgesteld op € 100,- per maand, wat neerkomt op € 50,- per kind per maand, met wettelijke indexering. De beslissing van de rechtbank is vernietigd en de proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitgesproken op 23 maart 2021.