ECLI:NL:GHARL:2021:2740
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vordering van dochter op ouders stuit af op gezag van gewijsde van eerder arrest
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering van een dochter tegen haar ouders. De dochter, die in hoger beroep ging, had eerder een vordering ingesteld bij de rechtbank Noord-Nederland, waarin zij haar ouders verzocht te betalen voor een lening die zij zou hebben verstrekt ter aflossing van een schuld van haar vader. De rechtbank had deze vordering afgewezen, omdat de dochter onvoldoende bewijs had geleverd voor het bestaan van de lening. De dochter stelde dat de ouders de lening tijdens gesprekken in 2012 zouden hebben erkend, maar het hof oordeelde dat de vordering was verjaard en dat de eerdere uitspraak bindend was. Het hof concludeerde dat de dochter haar vordering in deze procedure baseerde op dezelfde feiten en grondslagen als in de eerdere procedure, waardoor het gezag van gewijsde van het eerdere arrest van toepassing was. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en wees de vordering van de dochter af, waarbij het de kosten van het hoger beroep compenseerde. De uitspraak benadrukt het belang van het gezag van gewijsde in civiele procedures en de noodzaak voor partijen om hun vorderingen tijdig en adequaat te onderbouwen.