ECLI:NL:GHARL:2021:28

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 januari 2021
Publicatiedatum
4 januari 2021
Zaaknummer
200.253.477
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van vonnissen inzake betaling van onbetaalde facturen voor levering en installatie van een koel-vries- en airconditioningsysteem

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] B.V. tegen [geïntimeerde], die in 2011 een geïntegreerd koel-vries- en airconditioningsysteem heeft geleverd en geïnstalleerd. [appellante] heeft de drie facturen voor de levering en installatie voldaan, maar er zijn storingen opgetreden door een gebrekkige afvoer van warme lucht. [geïntimeerde] heeft een aanvullende factuur gedateerd 14 augustus 2012 in rekening gebracht voor extra werkzaamheden. [appellante] heeft een procedure aangespannen om een verklaring voor recht te verkrijgen dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de schade door ondeugdelijke installatie. In reconventie heeft [geïntimeerde] betaling van openstaande facturen gevorderd. De rechtbank heeft [appellante] gedeeltelijk veroordeeld tot betaling van de factuur, maar heeft de vordering van [geïntimeerde] voor het overige afgewezen. [appellante] is in hoger beroep gegaan tegen deze veroordeling.

Het hof heeft de feiten uit eerdere vonnissen overgenomen en geconcludeerd dat [appellante] onvoldoende heeft aangetoond dat er geen meerwerk was overeengekomen. Het hof heeft de grieven van [appellante] verworpen en de vonnissen van de rechtbank bekrachtigd. [appellante] is in de kosten van het hoger beroep veroordeeld, die zijn vastgesteld op € 318 voor griffierecht en € 922 voor salaris advocaat. Het arrest is uitgesproken op 5 januari 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.253.477
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, C/05/290717)
arrest van 5 januari 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellante] B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. J.W. Menkveld,
tegen
[geïntimeerde], voorheen h.o.d.n. [geïntimeerde] -Koel- en Elektrotechniek,
wonende te [A] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. E.W.F.M. Hoogma.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van het hof van 17 maart 2020 hier over. In dat arrest is een zitting bepaald die op 9 december 2020 heeft plaatsgevonden. Van de zitting is een verslag gemaakt. Partijen hebben op de zitting het woord gevoerd, mr. Menkveld aan de hand van spreekaantekeningen. Voorafgaand aan de zitting had [appellante] een akte inbrengen producties (met 5 producties) opgestuurd. Die hoort ook bij de processtukken. Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.20 van het tussenvonnis van 1 juni 2016 van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem.

3.De beoordeling van het hoger beroep

Ontvankelijkheid

3.1
De appeldagvaarding en memorie van grieven zijn gericht tegen het (tweede) tussenvonnis van 27 december 2017 en het eindvonnis van 25 juli 2018 van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem. Volgens [geïntimeerde] is het tussenvonnis van 27 december 2017 in kracht van gewijsde gegaan, omdat de rechtbank de vordering van [geïntimeerde] in reconventie in rechtsoverweging 2.18 heeft toegewezen en deze toewijzing als een bindende deel- en eindbeslissing heeft te gelden. [appellante] moet daarom niet-ontvankelijk verklaard worden in het hoger beroep tegen de reconventionele vordering, althans het hoger beroep moet daarom verworpen worden, aldus [geïntimeerde] . Het hof verwerpt dit verweer. De rechtbank heeft in het dictum van het tussenvonnis van 27 december 2017 geen deel- of eindbeslissing genomen, maar elke verdere beslissing in reconventie aangehouden. [appellante] heeft ook tegen het tussenvonnis van 27 december 2017 tijdig hoger beroep aangetekend.
Samenvatting en beslissing
3.2
[appellante] exploiteert een Toko met Oosterse producten. [geïntimeerde] heeft in 2011 op basis van een schriftelijke offerte een geïntegreerd koel- vries- en airconditioningsysteem (hierna: het systeem) geleverd en geïnstalleerd bij [appellante] . [appellante] heeft de drie facturen van [geïntimeerde] die zagen op de levering en installatie van het systeem voldaan. Er zijn diverse storingen opgetreden in het systeem, veroorzaakt door een gebrekkige afvoer van warme lucht. [geïntimeerde] heeft, naast de drie genoemde en andere facturen, een factuur gedateerd 14 augustus 2012 in rekening gebracht in verband met de levering en installatie van een airconditioning en een nieuwe motor (productie 8 conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie). [appellante] is een procedure gestart bij de rechtbank en heeft (na wijziging van eis) een verklaring voor recht gevorderd dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de door [appellante] geleden schade als gevolg van de ondeugdelijke installatie door [geïntimeerde] van het door hem geleverde systeem. [geïntimeerde] heeft in reconventie aanspraak gemaakt op betaling van drie openstaande facturen, waaronder voornoemde factuur (hierna: de factuur).
3.3
De rechtbank heeft de door [appellante] gevorderde verklaring voor recht uitgesproken. Deze vordering speelt geen rol in dit hoger beroep. De rechtbank heeft in reconventie [appellante] veroordeeld tot gedeeltelijke betaling van de factuur en de vordering van [geïntimeerde] voor het overige afgewezen. [appellante] komt in hoger beroep met vier grieven op tegen de veroordeling in reconventie. Het hoger beroep gaat dus alleen maar over de factuur. Het hof vindt dat het hoger beroep niet slaagt. De vonnissen van de rechtbank zullen daarom worden bekrachtigd. Hieronder legt het hof uit hoe het tot dit oordeel is gekomen.
Inhoudelijke beoordeling
3.4
De factuur vermeldt als omschrijving werkzaamheden: “
Airconditioning en nieuwe motor geleverd en geïnstalleerd”. Verder vermeldt de factuur: “
Prijs zoals afgesproken”. Er is een bedrag van € 15.142,75 (inclusief BTW) in rekening gebracht. [geïntimeerde] heeft ter onderbouwing van zijn vordering het volgende aangevoerd. In verband met de gerezen problemen met betrekking tot het systeem zijn partijen nader in overleg getreden en zijn zij overeengekomen dat [geïntimeerde] de motor die op de koelcel was geplaatst zou vervangen door een nieuwe motor met meer vermogen. Ook is voor in de winkel bij de kassa een nieuwe airconditioning geplaatst. De nieuwe motor en airconditioning vielen buiten de geoffreerde werkzaamheden en waren daarom meerwerk. De nieuwe motor is uiteindelijk begin 2015 weer verwijderd en omgewisseld voor de oorspronkelijke motor toen [geïntimeerde] werkzaamheden aan het systeem heeft verricht om het systeem weer goed te laten werken.
3.5
Blijkens het proces-verbaal van de comparitie die op 4 april 2016 heeft plaatsgevonden bij de rechtbank hebben partijen het volgende met betrekking tot de factuur gezegd:

[geïntimeerde] : (..) De oorspronkelijke motor is uiteindelijk weer terug geplaatst.
mr. Hoogma: Dat moet dan gecrediteerd worden. Er is heel veel aangepast in de loop der tijd.
[geïntimeerde] : In de factuur van € 15.000,00 zit ook een stukje meerwerk dat ziet op uitbreiding van de airconditioning.
Pisano: Dat klopt.
[geïntimeerde] : Ik denk dat een bedrag van zo’n € 7.000,00 daarop betrekking heeft.
De rechtbank heeft vervolgens in het tussenvonnis van 1 juni 2016 (r.o. 4.9) overwogen dat [geïntimeerde] ter zitting heeft erkend dat een bedrag van circa € 7.000,00 van het bij de factuur in rekening gebrachte bedrag betrekking heeft op het terugplaatsen van de oorspronkelijke motor in de koel/vriesinstallatie en heeft verklaard dat dit bedrag daarom gecrediteerd moet worden. In het tussenvonnis van 27 december 2017 heeft de rechtbank (r.o. 2.15) overwogen dat [appellante] de verschuldigdheid van het restant van de factuur niet heeft weersproken en dat zij ter comparitie heeft erkend dat het leveren en plaatsen van de uitbreiding van de airconditioning betrekking had op meerwerk. De rechtbank heeft daarom de vordering van [geïntimeerde] tot een bedrag van € 8.142,75 (15.142,75 -/-7.000) bij eindvonnis van 25 juli 2018 toegewezen.
3.6
[appellante] komt in hoger beroep op tegen het oordeel dat zij heeft erkend dat het leveren en plaatsen van de uitbreiding van de airconditioning betrekking had op meerwerk. [appellante] verwijst in dit verband ook naar de conclusie van antwoord in reconventie. Daarin heeft zij weersproken dat er een andere overeenkomst tot stand is gekomen en aangevoerd dat [geïntimeerde] de gefactureerde werkzaamheden heeft verricht om zijn verplichtingen na te komen (het leveren van een deugdelijke installatie op basis van de oorspronkelijke offerte). Voorts heeft [appellante] aangevoerd dat [geïntimeerde] de nieuwe motor in 2015 heeft omgewisseld voor de oorspronkelijke motor.
3.7
Het hof is van oordeel dat [appellante] onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken dat partijen ten aanzien van de levering en installatie van de airconditioning meerwerk zijn overeengekomen. Het hof heeft niet alleen acht geslagen op wat de directeur van [appellante] blijkens het proces-verbaal van de zitting ter comparitie bij de rechtbank heeft verklaard, wat als een gerechtelijke erkenning gezien kan worden, maar ook op wat hij ter comparitie bij het hof heeft verklaard. De directeur van [appellante] heeft ter comparitie bij het hof namelijk verklaard dat hij destijds tegen [geïntimeerde] heeft gezegd dat [geïntimeerde] eerst alles in orde moest maken en dat hij de factuur dan zou betalen. Deze opschorting verhoudt zich niet met het verweer dat geen meerwerk was overeengekomen. Verder heeft hij erkend dat er extra airconditioning in de winkel is gekomen. Tot slot wijst het hof op de oorspronkelijke offerte van 28 juli 2011. Daarin staan
tweebinnenunits voor het regelen van het klimaat in de winkel opgenomen (productie 1 dagvaarding). [geïntimeerde] heeft bij conclusie van antwoord (productie 4) een situatietekening van de situatie vóór augustus 2012 overgelegd, waarop
tweeairconditionings staan weergegeven. [geïntimeerde] heeft bij conclusie van antwoord (productie 7) ook een situatietekening van de nieuwe situatie na uitvoering van het middels de factuur in rekening gebrachte werk overgelegd, waarop
drieairconditionings staan weergegeven. [appellante] heeft de juistheid van deze situatietekeningen niet weersproken.
3.8
Het hof is verder van oordeel dat [appellante] onvoldoende heeft bestreden dat het cijfermatige uitgangspunt van de rechtbank juist is. [appellante] is het met de rechtbank eens dat [geïntimeerde] heeft erkend dat een bedrag van € 7.000 betrekking had op het leveren en plaatsen van de nieuwe motor en dat dit bedrag van het gefactureerde bedrag afgetrokken dient te worden (nr. 25 memorie van grieven). [appellante] heeft verder niet (voldoende onderbouwd) bestreden dat de levering en installatie van de airconditioning minder waard was dan het restant bedrag van de factuur
(€ 8.142,75).
3.9
Gelet op het voorgaande wordt aan bewijslevering niet toegekomen.
Slotsom
3.1
De grieven falen en de bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellante] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten van [geïntimeerde] stelt het hof vast op € 318 aan griffierecht en op € 922 aan salaris advocaat (2 punten x tarief I).

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 27 december 2017 en 25 juli 2018;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 318 voor griffierecht en op € 922 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Schoemaker, Th.C.M. Willemse en
D.W.J.M. Kemperink, ondertekend door Th.C.M. Willemse en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2021.