In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de rechtbank de uitspraken van de Inspecteur heeft vernietigd en de zaken heeft teruggewezen. Belanghebbende, die van 6 maart 2013 tot 5 september 2014 enig aandeelhouder en bestuurder was van verschillende vennootschappen, heeft geen aangifte vennootschapsbelasting gedaan. De Inspecteur heeft ambtshalve aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij een verzuimboete is opgelegd. Belanghebbende heeft tegen deze aanslagen bezwaar gemaakt, maar de Inspecteur heeft de bezwaren ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de beroepen van belanghebbende gegrond verklaard, maar de Inspecteur heeft opnieuw aanslagen opgelegd, die door belanghebbende zijn bestreden in hoger beroep.
Tijdens de zitting heeft belanghebbende zich niet laten vertegenwoordigen, omdat zijn gemachtigde was overleden. Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur de aanslagen redelijk heeft geschat en dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat deze te hoog zijn. Het Hof heeft de verzuimboete, die oorspronkelijk € 344 bedroeg, verminderd tot € 258 vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, met uitzondering van de vermindering van de boete. De uitspraak is openbaar gedaan op 23 maart 2021.