ECLI:NL:GHARL:2021:2963

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
20/00488
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de Wet waardering onroerende zaken en dwangsom wegens niet tijdig beslissen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 maart 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende [X] [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 16 maart 2020. De rechtbank had de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking van de gemeenten Blaricum, Eemnes en Laren in het gelijk gesteld, maar belanghebbende was het daar niet mee eens en ging in hoger beroep. De zaak betreft de waardering van een onroerende zaak aan [a-straat 1] te [A] voor het kalenderjaar 2018, waarbij de heffingsambtenaar de waarde had vastgesteld op € 157.000. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze beschikking en de daaropvolgende aanslag onroerende-zaakbelasting (OZB). De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond, maar de rechtbank vernietigde deze uitspraken en stelde de waarde vast op € 150.000.

In hoger beroep was de kernvraag of de heffingsambtenaar de uitspraken op bezwaar op de juiste wijze had bekendgemaakt. Belanghebbende stelde dat hij de uitspraken niet had ontvangen, terwijl de heffingsambtenaar beweerde dat deze tijdig waren verzonden. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende had aangetoond dat de uitspraken op bezwaar daadwerkelijk waren verzonden. Hierdoor concludeerde het Hof dat de uitspraken niet op de juiste wijze waren bekendgemaakt, wat leidde tot de toekenning van een dwangsom van € 1.442 aan belanghebbende. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank, behoudens enkele beslissingen, en kende de proceskostenvergoeding van € 1.068 toe aan belanghebbende. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 20/00488
uitspraakdatum: 30 maart 2021
Uitspraak van de vijfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 16 maart 2020, nummer UTR 19/2005, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
Belastingsamenwerking van de gemeenten Blaricum, Eemnes en Laren(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak [a-straat 1] te [A] , per waardepeildatum 1 januari 2017 en naar de toestand op die datum, voor het kalenderjaar 2018 vastgesteld op € 157.000 (hierna: de beschikking). Tegelijk met de beschikking is een aanslag onroerende-zaakbelasting eigenaar voor het jaar 2018 opgelegd (hierna: de aanslag OZB).
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar ongegrond verklaard, het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de waarde vastgesteld op € 150.000 en de aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 9 maart 2021. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 27 maart 2018 bezwaar gemaakt tegen de beschikking en de aanslag OZB.
2.2.
De heffingsambtenaar heeft bij brief van 18 december 2018 de termijn voor het doen van de uitspraken op bezwaar verdaagd met zes weken vanaf 1 januari 2019.
2.3.
Belanghebbende heeft de heffingsambtenaar op 14 februari 2019 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar.
2.4.
De heffingsambtenaar heeft hier niet op gereageerd.
2.5.
Belanghebbende heeft op 20 mei 2019 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar.

3.Geschil

In geschil is of belanghebbende recht heeft op een dwangsom. Meer specifiek is in geschil of de uitspraken op bezwaar op de juiste wijze bekend zijn gemaakt. Bij ontkennende beantwoording is tussen partijen niet in geschil dat de hoogte van de dwangsom op (14 x € 23 + 14 x € 35 + 14 x € 45 =) € 1.442 moet worden vastgesteld.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat hij de uitspraken op bezwaar van 31 januari 2019 niet heeft ontvangen.
4.2.
De heffingsambtenaar heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitspraken op bezwaar van 31 januari 2019 al vóór de ingebrekestelling van 14 februari 2019 zijn verzonden. De uitspraken op bezwaar van 31 januari 2019 zijn volgens de heffingsambtenaar op 1 februari 2019 op de juiste wijze verzonden, zodat hij niet in gebreke is. De heffingsambtenaar heeft daartoe onder meer aangevoerd dat op maandag tot en met donderdag om 16.30 uur en op vrijdag om 12.00 uur de uitgaande post bij het kantoor van de Belastingsamenwerking van de gemeenten Blaricum, Eemnes en Laren door PostNL wordt afgehaald. De heffingsambtenaar heeft verder een schermafdruk van het postregistratiesysteem Corsa overgelegd, waarin is vermeld:
“- stuknr. [000]
- KINGdatum 1 februari 2019
- onderwerp Uitspraak op bezwaar WOZ waardering 2018
- inhoud Uitspraak op bez.”
Verder heeft de heffingsambtenaar het ‘Postproces uitgaande post BEL Combinatie’ overgelegd:
“Post wordt door de medewerkers van de BEL Combinatie in tekenboeken aangeleverd bij team DIM (Documentair Informatie Management).
DIM controleert of deze post getekend (digitaal of nat) zijn en of alle bijlagen aanwezig zijn.
Vervolgens metadateert DIM de poststukken en voorziet deze van een datumstempel en eventueel barcode van de dag waarop deze verwerkt en verstuurd wordt.
Daarna worden de documenten gescand en als pdf in het Document Management Systeem (DMS) opgenomen.
De documenten worden in enveloppen gedaan en vóór 16.00 uur door een medewerker DIM naar de postkamer gebracht.
De bodes (van de postkamer) frankeren de enveloppen met brieven voor 16.30 uur en zetten die, in een postzak van Postnl, klaar bij de receptie.
Tussen 16.30 en 17.00 uur wordt de postzak d.m.v. van de Haal- en Brengservice van Postnl
opgehaald.
Dit proces is op 13-2-2020 geverifieerd bij de eerste medewerker DIM.”
4.3.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 12 juli 2019, nr. 18/03304, ECLI:NL:HR:2019:1175, geoordeeld, voor zover van belang:
“2.2.2 De heffingsambtenaar dient aannemelijk te maken dat het verzoek tot het herstel van het verzuim is verzonden naar het juiste adres (vgl. HR 15 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ4416). Indien het een stuk betreft dat niet aangetekend is verzonden, zoals in dit geval, kan de heffingsambtenaar dat bewijs leveren door een administratie over te leggen waaruit blijkt dat en op welke datum het stuk is verzonden (vgl. ABRvS 10 februari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL3338).
2.2.3
Hetgeen de heffingsambtenaar omtrent de verzending van de brief van 10 november 2016 in het verweerschrift bij het Hof heeft uiteengezet, heeft betrekking op activiteiten tot het tijdstip van de gestelde verzending. Daaruit blijkt niet dat die verzending daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Het bestreden oordeel is daarom onvoldoende gemotiveerd. De uitspraak van het Hof moet worden vernietigd en verwijzing moet volgen.”
4.4.
Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar met het overleggen van een schermafdruk van het postregistratiesysteem Corsa, het ‘Postproces uitgaande post BEL Combinatie’ en de toelichting ter zitting van het Hof niet aannemelijk heeft gemaakt dat de uitspraken op bezwaar van 31 januari 2019 op 1 februari 2019 aan belanghebbende zijn verzonden. Hierbij heeft het Hof meegewogen dat het relaas van de heffingsambtenaar met name ziet op de activiteiten tot het tijdstip van de gestelde verzending. De heffingsambtenaar heeft onvoldoende onderbouwd dat de verzending - het aanbieden aan het postbedrijf - van de uitspraken op bezwaar van 31 januari 2019 op 1 februari 2019 aan belanghebbende daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
4.5.
Het voorgaande betekent dat de uitspraken op bezwaar niet op de juiste wijze zijn verzonden en bekend zijn gemaakt. Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil dat de hoogte van de dwangsom moet worden vastgesteld op € 1.442.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Omdat het Hof het hoger beroep gegrond heeft verklaard, dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.068 (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 534).
6.
Beslissing
Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de waarde van de onroerende zaak, de uitspraken op bezwaar, de proceskostenvergoeding en het griffierecht,
– kent een dwangsom van € 1.442 toe,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.068, en
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 131 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is op 30 maart 2021 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (B.F.A. van Huijgevoort)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 31 maart 2021.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.