ECLI:NL:GHARL:2021:3065

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
30 maart 2021
Zaaknummer
200.285.490
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schorsing afgewezen in geschil over hypotheekrecht en terugbetaling door gemeente

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 maart 2021 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een vordering tot schorsing van een procedure. De appellanten, bestaande uit verschillende besloten vennootschappen en hun bestuurders, hebben de gemeente Nijmegen aangeklaagd in verband met een geschil over de terugbetaling van een bedrag van ongeveer € 21.000.000,- dat de gemeente aan hen had betaald. Dit bedrag was gerelateerd aan de verwerving van opstalrechten en opstallen op een perceel waar bedrijfsactiviteiten plaatsvonden. De gemeente vorderde terugbetaling van dit bedrag, omdat zij meende dat zij ten onrechte had betaald.

De rechtbank Gelderland had eerder geoordeeld dat de gemeente had gedwaald en de appellanten waren hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 7.426.000,-. De appellanten hebben vervolgens een kort geding aangespannen om de tenuitvoerlegging van dit vonnis te schorsen, wat leidde tot meerdere procedures, waaronder een procedure bij de Hoge Raad.

In het incident dat voor het hof diende, vroegen de appellanten om de procedure te schorsen totdat er in de bodemzaak een eindarrest zou zijn gewezen. Het hof oordeelde echter dat er geen wettelijke grondslag was voor deze vordering tot schorsing en wees deze af. Het hof concludeerde dat de procedure niet geschorst kon worden en dat de gemeente een belang had bij de voortzetting van de procedure, omdat de geldigheid van het gevestigde hypotheekrecht nog steeds moest worden beoordeeld. De appellanten werden als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het incident.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.285.490
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem: 365982)
arrest van 30 maart 2021
in het incident in de zaak van

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[appellante1] B.V.,en2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[appellante2] B.V.,beide gevestigd te [A] ,3. [appellant3] ,en4. [appellante4] ,beide wonende te [A] ,

appellanten,
eisers in het incident,
bij de rechtbank: gedaagden,
hierna: [appellante1] , [appellante2] , [appellant3] , en [appellante4] en gezamenlijk [appellanten] c.s.,
advocaat: mr. M.A. Oostendorp,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Gemeente Nijmegen,
zetelend te Nijmegen,
geïntimeerde,
verweerster in het incident,
bij de rechtbank: eiseres,
hierna: de gemeente,
advocaat: mr. J.P.J.M. Naus.

1.De procedure bij de rechtbank

Voor de procedure bij de rechtbank verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
29 april 2019 en 8 juli 2020, die de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft gewezen.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 7 oktober 2020,
- het incident tot schorsing tevens memorie van grieven, met producties,
- de memorie van antwoord in het incident,
- de memorie van antwoord.
2.2
Partijen hebben de stukken voor het wijzen van arrest in het incident aan het hof overgelegd en het hof heeft arrest bepaald.

3.De motivering van de beslissing in het incident

korte weergave geschil en procedures tussen partijen3.1 [appellante1] is enig aandeelhouder en bestuurder van [B] B.V. (hierna: [B] ) en bestuurder van [C] B.V. (hierna: [C] ). Deze vennootschappen hielden zich bezig met de exploitatie van een groothandel in vlees en een slachthuis. [appellante2] is eveneens een groothandel in vlees. De bestuurders van [appellante1] en de bestuurders [appellante2] zijn [bestuurder1] en [bestuurder2] , zij zijn de dochters van [appellant3] . en [appellante4] . Tot 1 oktober 2015 was [appellant3] . eveneens bestuurder van [appellante1] .
3.2
Tussen de gemeente en [B] , [C] , [appellante1] en haar bestuurders en [appellant3] . is een geschil ontstaan over de terugbetaling van ongeveer
€ 21.000.000,-. Dit bedrag heeft de gemeente aan [B] betaald met het oog op het, onder bepaalde afspraken en voorwaarden, verwerven van de opstalrechten en de opstallen op het perceel waar de bedrijfsactiviteiten werden uitgeoefend.De voornoemde (rechts)personen worden hierna gezamenlijk [de (rechts)personen] c.s. genoemd.
3.3
Partijen voeren over en weer meerdere procedures. De gemeente heeft een procedure aanhangig gemaakt waarin zij van [de (rechts)personen] c.s. terugbetaling heeft gevorderd van hetgeen zij volgens haar ten onrechte heeft betaald. In het eindvonnis van 4 oktober 2017, hersteld op 22 december 2017, (hierna: het eindvonnis) is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat de gemeente heeft gedwaald op grond van een onjuiste voorstelling van zaken en dat de dwaling partiële vernietiging van de overeenkomsten en aanpassing van de koopsom rechtvaardigt. Daarop zijn [B] , [C] en [appellante1] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 7.426.000,- aan de gemeente.
3.4
Vervolgens zijn die hiervoor genoemde drie rechtspersonen een kortgedingprocedure gestart om de ten uitvoerlegging van het eindvonnis te schorsen. Na procedures bij de rechtbank, het gerechtshof en de Hoge Raad is de tenuitvoerlegging van het eindvonnis verboden en geschorst.
3.5
[C] , [B] en [appellante1] hebben hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis. Deze procedure is bij het hof bekend onder zaaknummer 200.234.442 en staat op de rol voor het nemen van een memorie van grieven. Deze procedure zal het hof hierna aanduiden als de bodemzaak.
3.6
Daarnaast is de gemeente twee procedures gestart om haar verhaalsmogelijkheden vast en veilig te stellen. In die procedures stelt de gemeente dat [de (rechts)personen] c.s. paulianeus heeft gehandeld. De gemeente vordert in de procedure bekend onder NL 18.8121 (pauliana procedure voorraden) tegenover de dochters van [appellant3] en [appellante4] , [appellante1] , [appellante2] en [B] vernietiging van de koopovereenkomst en betaling van
€ 3.500.000,-. In deze procedure (pauliana procedure [plaats] ) vordert de gemeente tegenover [appellanten] c.s. de vernietiging van de vestiging van een hypotheekrecht.
3.7
Voorts heeft [de (rechts)personen] c.s. in kort geding gevorderd de gemeente te gebieden deze twee (pauliana) procedures te schorsen en geschorst te houden tot dat in de bodemzaak is beslist. Deze vordering heeft de rechtbank bij vonnis van 25 april 2019 afgewezen. Het hof heeft dit vonnis in het arrest van 19 januari 2021 bekrachtigd.
onderhavige procedure3.8 Deze procedure gaat over de vernietiging van een gevestigde hypotheek waarbij een bedrijfspand van [appellante1] in [plaats] het onderpand vormt. [appellante1] heeft ten gunste van [appellant3] ., [appellante4] en [appellante2] een recht van hypotheek gevestigd op een aan [appellante1] toebehorend pand in [plaats] . De rechtbank heeft bij vonnis van 8 juli 2020 – kort weergegeven – geoordeeld dat het vestigen van het hypotheekrecht paulianeus is en heeft om die reden de rechtshandeling(en) die hebben geleid tot de vestiging van het hypotheekrecht vernietigd. [appellanten] c.s. heeft tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld en een incidentele vordering ingediend.
beoordeling incidentele vordering3.9 [appellanten] c.s. heeft het hof verzocht deze procedure te schorsen totdat dit hof in de bodemzaak eindarrest heeft gewezen. [appellanten] c.s. heeft aangevoerd dat uit de bodemzaak zal moeten blijken of de gemeente een vordering op haar heeft en dat daarom de beslissing in die procedure moet worden afgewacht voordat wordt geoordeeld over de vraag of het gevestigde hypotheekrecht rechtsgeldig is vernietigd. [appellanten] c.s. stelt dat de gemeente geen belang heeft bij voortzetting van deze procedure dan wel misbruik van procesrecht maakt. De gemeente heeft dit weersproken.
3.1
Het hof stelt voorop dat er geen wettelijke grondslag bestaat voor de vordering tot schorsing in afwachting van een andere uitspraak van dit hof. De incidentele vordering tot schorsing wordt daarom in zoverre afgewezen.
3.11
Voor zover [appellanten] c.s. met de incidentele vordering heeft bedoeld dat het hof de onderhavige zaak moet aanhouden totdat in de bodemzaak is beslist, overweegt het hof het volgende. Het hof zal deze procedure niet aanhouden. In de bodemzaak zal het hof moeten beoordelen of de gemeente een vordering op [de (rechts)personen] c.s. heeft (de rechtbank vond van wel) en zo ja wat de hoogte daarvan is. Het enkele feit dat de tenuitvoerlegging van het eindvonnis is geschorst, betekent niet dat die vordering er niet is. Met de vordering tot vernietiging van het hypotheekrecht beoogt de gemeente daarover een oordeel te krijgen. Bij dat oordeel heeft zij een belang omdat het duidelijkheid geeft over (de omvang van) de verhaalspositie van de gemeente. Dat belang verdwijnt niet doordat de vermogensmiddelen van [B] , [C] en [appellante1] zijn uitgewonnen of in escrow staat. De vraag naar de geldigheid van het gevestigde hypotheekrecht moet nog steeds worden beantwoord. Het voeren en voortzetten van deze procedure levert daarom geen misbruik van procesrecht op. Daarbij is van belang dat, gelet op de stand in de bodemprocedure in hoger beroep, niet op korte termijn een eindarrest valt te verwachten.
3.12
De conclusie is dat het hof de vordering in het incident zal afwijzen en [appellanten] c.s. als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het incident zal veroordelen.
3.13
Het hof bepaalt dat in de hoofdzaak zal worden voortgeprocedeerd in de stand waarin deze zich bevindt. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.

4.De beslissing

Het hof, recht doende:
in het incident:
wijst de vordering af;
veroordeelt [appellanten] c.s. hoofdelijk in de kosten van het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente vastgesteld op € 1.114,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak in hoger beroep:
bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, S.C.P. Giesen en C.J.H.G. Bronzwaer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2021.