In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X] h.o.d.n. [Y] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 februari 2019, waarin het bezwaar tegen een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) niet-ontvankelijk werd verklaard. De naheffingsaanslag was opgelegd op 18 juli 2017 en het bezwaar was ingediend op 28 juli 2017, maar de Inspecteur had dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet binnen de gestelde termijn zou zijn ontvangen. De rechtbank bevestigde deze beslissing en verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep gericht tegen de beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering.
Het Hof heeft het geschil beoordeeld en vastgesteld dat het bezwaarschrift per e-mail was verzonden naar de Inspecteur, maar dat de Inspecteur dit niet had erkend. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur de ontvangst van het bezwaarschrift per e-mail niet had betwist en dat het bezwaarschrift dus tijdig was ingediend. Het Hof concludeerde dat de Inspecteur niet had voldaan aan de verplichting om een hersteltermijn te bieden voor eventuele verzuimen, zoals vereist door de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor kon het bezwaar niet als niet-ontvankelijk worden verklaard.
De uitspraak van de rechtbank en de beslissing van de Inspecteur werden vernietigd, en de Inspecteur werd opgedragen om opnieuw op het bezwaar te beslissen, met inachtneming van de uitspraak van het Hof. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, die in totaal € 1.602 bedroegen, en moest het betaalde griffierecht worden vergoed.