ECLI:NL:GHARL:2021:3307

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
7 april 2021
Zaaknummer
200.258.925/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijf en ouderlijk gezag van minderjarigen in een complexe opvoedsituatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats en het ouderlijk gezag van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De vader, [verweerder], en de moeder, [verzoekster], zijn betrokken bij een langdurige juridische strijd over de opvoeding van hun kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de vader moeten hebben, om te waarborgen dat hij niet uit hun leven verdwijnt. De zorgregeling is zodanig vastgesteld dat de kinderen hoofdzakelijk bij de moeder verblijven, maar met voldoende contactmomenten met de vader. De beslissing is genomen na zorgvuldige overweging van de opvoedsituatie, waarbij de zorgen van de gecertificeerde instelling en de raad voor de kinderbescherming zijn meegewogen. Het hof heeft geconcludeerd dat de moeder niet in staat is om de communicatie met de vader te bevorderen en dat dit in het belang van de kinderen niet langer kan worden geaccepteerd. De vader heeft blijk gegeven van betrokkenheid en verantwoordelijkheid, wat heeft bijgedragen aan de beslissing om het hoofdverblijf bij hem te bepalen. De uitspraak benadrukt het belang van een stabiele en veilige omgeving voor de ontwikkeling van de kinderen, waarbij de rol van de vader cruciaal is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.258.925/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 223628)
beschikking van 30 maart 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. Ph.J.N. Aarnoudse te Deventer,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Alta te Hoogeveen.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Zwolle,
verder te noemen: de GI.
In zijn adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Overijssel, locatie Zwolle.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 12 mei 2020 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een brief van de GI van 4 november 2020;
- een brief van de GI van 15 februari 2021 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Alta van 24 februari 2021 met productie(s).
1.3
Op 4 maart 2021 is de zaak opnieuw ter zitting behandeld. De moeder en de vader zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad de raad is [C] verschenen en namens de GI zijn verschenen [D] en [E] . Tijdens de zitting heeft mr. Alta het woord gevoerd aan de hand van een aan het hof verstrekte pleitnotitie.
1.4
Op 8 maart 2021 is [de minderjarige1] door de voorzitter en bijgestaan door de griffier in Deventer gehoord. Zoals ter zitting afgesproken neemt het hof hierna de mening van [de minderjarige1] kort en zakelijk weergegeven op in deze beschikking. [de minderjarige2] is vanwege zijn ontwikkelingsniveau en het belang om hem niet onnodig te belasten niet opnieuw in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikkingen van
17 december 2019 en 12 mei 2020.
2.2
In die beschikking heeft het hof (onder meer) een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en de kinderen en een voorlopige informatieregeling vastgelegd. De definitieve beslissingen hierover, alsmede de beslissingen over het hoofdverblijf van en het ouderlijk gezag over de kinderen en de al dan niet aan die beslissingen te hangen dwangsommen, heeft het hof aangehouden.
2.3
In de voorgaande tussenbeschikkingen van het hof zijn door het hof forse zorgen uitgesproken over de opvoedsituatie van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Deze zorgen hebben geleid tot een ondertoezichtstelling van de kinderen. De GI heeft in het afgelopen jaar hulpverlening ingezet om deze ernstige zorgen weg te nemen. Dit is niet gelukt, zo luidt de conclusie van de GI. De GI geeft daarover – kort en zakelijk weergegeven - het volgende aan:
“De forse zorgen over het verwarde gedrag van de moeder zijn blijven bestaan. Het is ontzettend ingewikkeld gebleken om met de moeder te communiceren. Als het over de kinderen gaat, is het gesprek helder maar daarbuiten is de moeder ontzettend moeilijk te volgen. Als gevolg daarvan zijn de doelen onhaalbaar gebleken. De moeder biedt onvoldoende ruimte aan de vader om een rol in het leven van de kinderen te spelen. Er zijn veel inspanningen verricht maar het is ook niet gelukt om vorm te geven aan de voorlopige informatieregeling zoals door het hof bepaald.
Het contact met de vader verloopt goed. Hij laat zich begeleiden en komt afspraken goed na. Positief is dat de moeder heeft meegewerkt aan hulpverlening voor zichzelf maar de GI beschikt niet over het laatste verslag van Dimence.
Hoewel veel zorgen dus niet zijn weggenomen lijken de kinderen zich toch aardig staande te houden en adequaat te ontwikkelen. Los van het geven van ruimte aan de vader, biedt de moeder de kinderen ook een opvoedingssituatie die – al zij het net – een goed genoeg moederschap is. Hulpverlening die nodig is voor de kinderen wordt door haar ingezet. Voor de GI is er daarom geen aanleiding om een machtiging tot uithuisplaatsing te verzoeken. De GI vindt het in het belang van de kinderen, zonder dat de GI zich concreet over de vragen rond het hoofdverblijf van de kinderen en het gezag uitspreekt, dat de huidige situatie gecontinueerd wordt. Waar mogelijk de positie van de vader versterken, maar ook waar mogelijk elke mogelijke bron van conflict en stress wegnemen. Afspraken moeten glashelder en zonder uitzonderingen zijn want anders gaat het faliekant mis. Dit houdt ook in dat de GI voornemens is geen verlenging van de ondertoezichtstelling te verzoeken.”
2.4
De raad heeft ter zitting naar voren gebracht onveranderd grote zorgen te hebben over de opvoedingssituatie van de kinderen. De raad herkent het verwarde gedrag van de moeder uit eigen ervaring. De raad vindt dat de vader een belangrijke factor is in het leven van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en dat hij minimaal zijn huidige rol in hun leven moet behouden. Hij moet geïnformeerd worden door scholen, behandelaren en artsen zodat hij kan meedenken. De vader is ook van grote waarde om het emotionele stuk van de kinderen met de moeder in de gaten te houden. De raad vindt het ongelofelijk ingewikkeld. Het behoud van de rol van de vader lukt nu, met de aanwezigheid van de GI en haar bevoegdheden vanuit de ondertoezichtstelling, al nauwelijks. Over hoe het wel concreet ingevuld moet worden heeft de raad geen pasklaar advies. De raad benadrukt desalniettemin nog eens de ernstige zorgen over de moeder en haar gedrag, waardoor de kinderen zich niet vrij kunnen bewegen tussen de ouders.
2.5
Het hof begrijpt en herkent waarom de GI en de raad worstelen met deze situatie. Uit de aanvullend ingediende stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat de zorgen die zijn geuit in de tussenbeschikkingen van het hof niet zijn verminderd ondanks de inzet van hulpverlening. De moeder vertoont onveranderd zeer warrig gedrag en een belangrijk deel van haar verbale en non-verbale communicatie is zowel in de stukken als ter zitting onnavolgbaar. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bevinden zich nog steeds in de complexe situatie tussen hun ouders. De moeder blijft afwijzend richting de vader en is ook naar hem nog steeds warrig en onsamenhangend in haar gedrag en uitingen. Het gaat nog steeds mis bij het (goed) nakomen van de omgang. Daarnaast is gebleken dat de moeder de vader niet informeert, of in elk geval niet op de goede manier. In dit kader dient opgemerkt te worden dat de vader gedurende deze procedure geen aanleiding geeft tot het gedrag van de moeder.
Dat de vader ten einde raad is en niet meer weet hoe deze vastgelopen situatie doorbroken moet worden, zeker zonder een gedwongen kader van de ondertoezichtstelling, begrijpt het hof dan ook goed. De vader maakt zich grote zorgen, hij vindt de situatie voor de kinderen bij de moeder niet goed genoeg en hij voelt zich onmachtig om de situatie voor hun ten goede te keren. De vader voelt zich zo onmachtig dat hij zijn verzoek in hoger beroep ook heeft gewijzigd in die zin dat hij zijn verzoeken met betrekking tot het gezag, de omgang en de informatieregeling intrekt in het geval dat het hoofdverblijf bij de moeder blijft.
2.6
Het hof stelt voorop dat de voorliggende verzoeken in hoger beroep en de grenzen die daarmee worden geschetst het hof niet onbeperkte mogelijkheden biedt om de situatie voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ten goede te veranderen. Met name omdat de ouders niet met elkaar kunnen overleggen. Maar ook omdat [de minderjarige1] het hof heeft laten weten dat hij zijn leven graag wil houden zoals het nu is. Hij wil in [F] blijven, dichtbij zijn vrienden, school, sportclub en bijbaan. De status quo doorbreken, maar ook behouden is onverenigbaar en kan dus niet allebei. Toch wordt van het hof gevraagd en – terecht – verwacht dat er op een bepaald punt, en dat is nu, een eindbeslissing genomen wordt. Het hof zal dat hierna op alle beslispunten doen.
Gezag en hoofdverblijf
2.7
Het hof neemt een beslissing waarbij de belangen van de kinderen een eerste overweging vormen. Dat is, wat er ook gebeurt, dat het contact tussen de vader en de kinderen dat er nu is (tenminste) in stand blijft. Als het ouderlijk gezag alleen bij de moeder blijft, zoals nu het geval is, heeft de moeder de plicht om te zorgen, of in het minste geval niet te belemmeren, dat de vader een rol in het leven van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] heeft. Onder die plicht valt onder andere dat omgang tussen de kinderen en de vader wordt bevorderd en dat de vader geïnformeerd wordt over de kinderen. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank daartoe, uitvoerbaar bij voorraad, een omgangsregeling met veroordeling tot medewerking op straffe van een dwangsom als ook een informatieregeling bepaald. Het hof heeft in de tussenbeschikking van 17 december 2019 overwogen dat aan die omgangsregeling uitvoering moet worden gegeven zolang de hof niet anders beslist en het hof heeft daartoe in de tussenbeschikking van 12 mei 2020 een duidelijke voorlopige omgangsregeling bepaald en de moeder een voorlopige informatieplicht opgelegd. Nu blijkt dat de omgang toch weer niet goed is verlopen. Daarnaast is gebleken dat de moeder zelfs de meest simpele opdracht in het belang van de kinderen, namelijk het informeren van de vader, niet uitvoert dan wel onmachtig is om dat uit te voeren. Zelfs met hulp in een gedwongen kader is dat (volstrekt) niet gelukt. Hiermee benadeelt de moeder de vader, maar bovenal de kinderen. Zij hebben het naar hun zin bij hun vader, dat geven zij doorlopend aan, en zij hebben het contact nodig om zich adequaat te ontwikkelen tot volwassene.
2.8
Voor het hof staat het inmiddels dan ook vast dat het de moeder niet lukt/onmachtig is om uitvoerig te geven aan haar ouderlijk gezag dat mede omvat de verplichting van de ouder om de ontwikkeling van de banden van zijn kinderen met de andere ouder te bevorderen. In dit kader rust ook een zware inspanningsplicht op de rechter om een wederzijds recht op omgang tussen ouder en kind daadwerkelijk tot stand te laten komen. Het hof heeft daartoe en in navolging van de rechtbank ook maatregelen ingezet. Zo is er een voorlopige omgangsregeling bepaald met veroordeling tot medewerking op straffe van een dwangsom en is er een kinderbeschermingsmaatregel getroffen. Echter deze maatregelen hebben er niet toe geleid dat er een situatie is ontstaan waarbij de vader in staat is om de van de banden met zijn kinderen te ontwikkelen terwijl dat wel in hun belang wordt geacht. Te meer nu vast staat, dat ook sprake is van forse zorgen over het gedrag van de moeder. Vanwege het belang dat de vader in het leven van de kinderen blijft, rest het hof nu geen andere mogelijkheid meer om in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hun hoofdverblijfplaats bij de vader te bepalen. Het hof ziet geen andere mogelijkheden meer om te borgen dat hun vader niet uit hun leven verdwijnt.
Hiermee gaat het hof voorbij aan de wens van [de minderjarige1] om alles zoveel mogelijk te laten zoals het is. Dit doet het hof bewust omdat, zoals later uit deze beschikking zal blijken, er enerzijds feitelijk niet zo veel verandert voor hem en zijn broertje en anderzijds omdat de zorgen over [de minderjarige2] zo groot zijn dat voortzetting van de huidige situatie onhoudbaar is omdat aannemelijk is dat de vader dan uit beeld verdwijnt. In het gesprek met [de minderjarige1] kreeg het hof de indruk dat hij zich wel redt, hoe de situatie ook is of wordt. Daarbij komt dat de vader tijdens de zitting heeft toegezegd dat als de hoofdverblijfplaats gewijzigd wordt [de minderjarige1] en [de minderjarige2] niet van school of sportclub hoeven te wisselen en dat er op die vlakken dus niets hoeft te veranderen. Het hof zal daarom het verzoek van de vader om het hoofdverblijf bij hem te bepalen toewijzen. Het hof bepaalt daarbij de ingangsdatum op 5 april 2021.
2.9
Het hof vindt het ook in het belang van de kinderen noodzakelijk dat de vader (mede) wordt belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De vader is een betrokken vader die ook heeft laten zien dat hij de belangen van de kinderen op een eerste plaats weet te zetten. De kinderen krijgen hun hoofdverblijf bij de vader en het is in het belang van de kinderen dat de vader zelf informatie kan opvragen bij scholen, hulpverlening en andere professionals. Te meer nu er over de ontwikkeling van [de minderjarige2] zorgen bestaan.
Door zowel de raad, de GI als de ouders zelf is erop gewezen dat laatstgenoemden niet met elkaar kunnen overleggen en dat gevreesd wordt dat, als zij gezamenlijk het ouderlijk gezag moeten uitoefenen, de kinderen klem of verloren zullen raken. Het hof begrijpt deze zorg maar dat leidt niet tot een ander oordeel. De moeder heeft tot op heden alleen het ouderlijk gezag uitgeoefend, maar de kinderen hebben desondanks klem gezeten tussen de ouders. Het enige verschil tussen beide situaties, wel of niet gezamenlijk gezag, is dat de rol van de vader, als steunende factor in het leven van de kinderen, wordt geborgd. Dat is van essentieel belang. Het hof doet wel een appel op de vader om zich ook nu hij met het ouderlijk gezag wordt belast verstandig op te blijven stellen. Tot op heden heeft hij dat gedaan.
Zorgregeling
2.1
Omdat het hoofdverblijf van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de vader wordt bepaald zal het hof een zorgregeling tussen de kinderen en de moeder vaststellen. Het is het hof gebleken dat de kinderen geworteld zijn in omgeving van [F] . Daarom zal voor wat betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders het uitgangspunt zijn dat er voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] feitelijk gezien zo min mogelijk verandert. Er zal, met het voorgaande in het achterhoofd, een zorgregeling bepaald worden die grofweg inhoudt dat de kinderen gedurende anderhalve week per twee weken bij de moeder verblijven. Dit betekent dat de kinderen nog steeds een weekend per veertien dagen bij hun vader zijn, zoals nu ook het geval is. Het hof zal verder het advies van de GI volgen voor wat betreft de uitbreiding van het weekend dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de vader verblijven, de overdracht die bij de oma (vaderszijde) moet plaatsvinden en het weekend dat de kinderen bij de vader verblijven bepalen dat dit in de even weken is (omdat er dan geen sport is). Op dit moment acht het hof een zodanige regeling het meest in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
Informatieregeling
2.11
Nu de ouders voortaan gezamenlijk het gezag uitoefenen kunnen zij ieder voor zichzelf informatie inwinnen waar zij dat nodig achten. Hierdoor behoeft geen informatieregeling te worden opgelegd. Het hof zal daarom de bestreden beschikking op dit onderdeel vernietigen en de verzoeken van partijen die hierop gericht afwijzen.
Dwangsommen2.12 Voor zover er nog verzocht wordt dwangsommen te verbinden aan de zorgregeling en ook over de ambtshalve bevoegdheid deze op te leggen overweegt het hof het volgende. Het hoofdverblijf wordt nu bij de vader bepaald. In het handelen van de vader in het verleden is geen aanleiding te vinden om te veronderstellen dat hij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] niet op de afgesproken momenten naar de moeder laat gaan. Het hof zal dan ook geen dwangsommen verbinden aan de hiervoor bepaalde zorgregeling.

3.De slotsom

in het principaal en incidenteel hoger beroep
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van
15 februari 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de vader en de moeder voortaan gezamenlijk met de uitoefening van het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zullen zijn belast;
bepaalt dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met ingang van 5 april 2021 hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben;
verdeelt met ingang van 5 april 2021 de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders aldus dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in de volgende gevallen bij de moeder verblijven:
Reguliere regeling- de oneven weken;
- de even weken met uitzondering van vrijdag 16.00 uur tot zondag 18.00 uur;
Vakanties en feestdagen
- de helft van de zomervakantie, waarbij de moeder in de even jaren de eerste keus heeft en de vader in de oneven jaren. De ouder die de keus heeft moet uiterlijk 1 februari van dat jaar doorgeven aan de andere ouder of hij/zij de eerste drie weken of de laatste drie weken van de zomervakantie kiest;
- Kerstdagen en eerste week van de Kerstvakantie in de even jaren en oud/nieuwjaarsdag en tweede week Kerstvakantie in de oneven jaren;
- de herfstvakantie in de even jaren, mits die niet langer dan een week is;
- de voorjaarsvakantie in de oneven jaren, mits die niet langer dan een week is;
- de meivakantie in de oneven jaren, mits die niet langer dan een week is;
- indien een herfst-, voorjaars- of meivakantie langer dan een week duurt, wordt de vakantie voor de helft verdeeld;

Overdracht

- de kinderen lopen op vrijdag zelf vanuit de woning van de moeder naar de woning van oma (vaderszijde) en de kinderen lopen op zondag zelf vanuit de woning van oma (vaderszijde) naar de woning van de moeder, waarbij het aan de vader is of hij de kinderen ophaalt bij de woning van oma (vaderszijde) of dat oma (vaderszijde) de kinderen brengt bij de vader. De moeder is niet aanwezig bij de overdracht en het halen en brengen.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, A. Smeeïng-van Hees en
M.P. den Hollander, bijgestaan door mr. M.J. Muller als griffier en is op 30 maart 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.